In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische asielzoeker tegen de beslissing van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) om hem te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot deze plaatsing. De asielzoeker, die al eerder negatief in beeld was geweest door ongewenst gedrag, had beroep ingesteld tegen zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel die aan hem was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielzoeker betrokken was bij een ernstig incident waarbij een brandwacht zwaar letsel opliep. Ondanks de getuigenverklaringen van de asielzoeker en zijn medestudenten, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het COa terecht de gedragingen van de asielzoeker heeft gekwalificeerd als een gedraging met zeer grote impact. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepen zijn ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.