ECLI:NL:RBDHA:2024:21026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.42823 en AWB24/17510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en vrijheidsbeperkende maatregel van een Syrische asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische asielzoeker tegen de beslissing van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) om hem te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot deze plaatsing. De asielzoeker, die al eerder negatief in beeld was geweest door ongewenst gedrag, had beroep ingesteld tegen zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel die aan hem was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielzoeker betrokken was bij een ernstig incident waarbij een brandwacht zwaar letsel opliep. Ondanks de getuigenverklaringen van de asielzoeker en zijn medestudenten, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het COa terecht de gedragingen van de asielzoeker heeft gekwalificeerd als een gedraging met zeer grote impact. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepen zijn ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.42823 en AWB 24/17510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. Bij besluit van 4 oktober 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen.
1.1.
Bij besluit van 4 oktober 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.2.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/17510) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.42823) beroep ingesteld. Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Bestreden besluiten

2. Het COa heeft met het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 4 oktober 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Eiser verblijft sinds 17 november 2022 in de opvang van het COa. Hij is al meermaals negatief in beeld geweest. Zo heeft eiser brandblussers leeggespoten, gerookt in zijn kamer en agressie geuit tegen medewerkers. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende acties ondernomen om tot een positieve gedragsverandering bij eiser te komen. Zo heeft het COa correctiegesprekken met eiser gevoerd en heeft hij begeleiding gekregen naar GZA en verslavingszorg. Deze maatregelen hebben volgens het COa niet geleid tot gedragsverbetering.
2.1.
Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Zo is eiser op 1 oktober 2024 betrokken geweest bij een incident op de opvanglocatie in Musselkanaal. Het COa heeft het incident - kort samengevat - als volgt beschreven. Eiser en een vriend van eiser wilden de PI-weg betreden, die onder controle staat van de brandwacht. De brandwacht sprak eiser en zijn vriend hierop aan en sommeerde hen rechtsomkeert te maken. Eiser heeft vervolgens de brandwacht in het Arabisch uitgescholden, bij zijn jas vastgepakt en op zijn hoofd geslagen. Toen de brandwacht op de grond lag, bovenop de vriend van eiser, heeft eiser hem vervolgens op zijn hoofd getrapt. De brandwacht heeft aangifte gedaan van mishandeling en is voor nader onderzoek naar het ziekenhuis gegaan. De brandwacht heeft bij het incident zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
3. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 4 oktober 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 4 oktober 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Beoordeling door de rechtbank
Mag uit worden gegaan van de verslaglegging van het COa?
4. Eiser betwist het incident zoals het is weergegeven door het COa. Eiser stelt dat hij met een vriend van de ene school naar de andere school fietste, toen deze vriend een weg op fietste waar zij niet mochten komen. Vervolgens kwam een brandwacht aangelopen die hen in het Arabisch begon uit te schelden en daarna eiser aanviel. Eiser probeerde zich hierop te verdedigen. De brandwacht rook naar alcohol. De vriend van eiser dreigde te slaan met een kettingslot, waardoor de brandwacht de vriend van eiser aanviel. Eiser heeft vervolgens hen geprobeerd uit elkaar te halen. Eiser stelt geen zwaar geweld te hebben gebruikt, de keel van de brandwacht niet te hebben dichtgeknepen of op een andere manier zijn leven in gevaar te hebben gebracht. Eiser heeft geprobeerd vanuit noodweer zichzelf te verdedigen. Van agressief gedrag van eiser is daarom geen sprake. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring van een teamleidster van zijn school overgelegd waaruit blijkt dat eiser bloedend op de grond lag toen zij aankwam en dat de medewerker van de brandwacht haar op een agressieve, brutale en onbeschofte manier heeft aangesproken. Zij heeft een klacht ingediend bij het COa tegen de bewuste brandwacht. Ook heeft eiser zijn verhaal ondersteund met een getuigenverklaring van de aanwezige conciërge. Daaruit blijkt dat er drie brandwachten bovenop eiser zijn vriend zijn gaan liggen. Eiser heeft zijn verhaal verder onderbouwd met een verklaring van een getuige, hij zat samen met eiser op de fiets en een verklaring van een klasgenoot. Uit die verklaringen blijkt een agressieve houding van de brandwachten en blijkt, anders dan het COa stelt, dat eiser handelde uit zelfverdediging tegen het gedrag van de brandwachten. Eiser concludeert dat zijn gedrag geen rechtvaardiging kan zijn voor plaatsing in de HTL.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij de brandwacht één keer heeft geslagen en ook één keer heeft geschopt op het moment dat de brandwacht op zijn vriend lag. Daarmee staat vast, zoals het COa ook in haar verslaglegging heeft opgenomen, dat eiser de brandwacht heeft geschopt terwijl hij op de grond lag. Ook staat vast dat de brandwacht zwaar letsel heeft opgelopen, mede door het gedrag van eiser. Hoewel eiser getuigenverklaringen heeft overgelegd, maakt dat niet dat niet van de verslaglegging van het COa uitgegaan kan worden. Zoals het COa terecht aanvoert hebben niet alle getuigen het incident van dichtbij zien gebeuren. Zo kwam de conciërge pas aan op het moment dat de drie brandwachten op de vriend van eiser lagen en het tumult al was geweest. De teamleider kwam vervolgens een minuut later ter plaatse. De andere twee getuigen hebben het incident wel (deels) zien gebeuren, maar deze getuigenverklaringen zijn opgesteld door een klasgenoot en vriend van eiser. Daarom kan daar niet de waarde aan worden gehecht die eiser daar graag aan gehecht wil zien. Daar komt bij dat deze getuigenverklaringen niet op alle punten overeenkomen met het verhaal dat eiser verteld. Zo stelt de klasgenoot dat eiser een paraplu in de hand had en de brandwacht daarmee wilde slaan, terwijl eiser op de zitting aangeeft dat hij de brandwacht daarmee niet wilde slaan.
Is de gedraging van eiser terecht gekwalificeerd als grote impact?
5. Eiser betwist ook de kwalificatie van de gedraging. Hij stelt dat het COa ten onrechte ervanuit is gegaan dat zijn gedrag een zeer grote impact heeft gehad. Hij stelt ook geen gevaar te zijn voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het COa heeft hem het incident te zwaar aangerekend.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging terecht is gekwalificeerd als een gedraging met zeer grote impact. De brandwacht heeft namelijk een zware hersenschudding, scheur in zijn nekwervel en neusbreuk opgelopen. Dit is ernstige fysieke schade. De brandwacht heeft ook aangifte gedaan van mishandeling. Eiser heeft daarnaast zelf verklaard dat hij de brandwacht één keer heeft geslagen en ook één keer heeft geschopt. Eiser geeft aan dat hij dit heeft gedaan uit noodweer, omdat hij zag dat de brandwacht boven op zijn vriend lag. De rechtbank overweegt dat dit de kwalificatie van de impact niet anders maakt. Vaststaat namelijk dat de brandwacht ernstige fysieke schade heeft opgelopen. Eiser heeft daaraan bijgedragen door het slaan van de brandwacht en het geven van in ieder geval één schop terwijl de brandwacht op de grond lag. Daarmee heeft het COa niet ten onrechte het gedrag van eiser gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact.
Is plaatsing in de HTL vrijheidsontneming?
6. Eiser betoogt dat plaatsing in de HTL onrechtmatige vrijheidsontneming is. Hij stelt dat er geen wettelijke basis is voor de vrijheidsontneming die plaatsvindt in de HTL. Volgens eiser maakt de combinatie van de maatregelen dat er in feite sprake is van detentie of vrijheidsontneming. Eiser voert aan dat hij gelet op zijn jonge leeftijd volledig afhankelijk is van de opvang die het COa biedt en dat hij zich niet buiten op straat kan handhaven. De vrijheidsontneming is dan ook in strijd met artikel 5 van het EVRM en daarmee onrechtmatig. Beide maatregelen kunnen daarom geen stand houden en dienen te worden vernietigd.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat zij de gemachtigde van eiser niet volgt in zijn betoog dat sprake is van vrijheidsontneming. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 september 2024. [1] In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling.
Omstandigheden in de HTL
7. Eiser betoogt ten slotte dat hij onder zeer moeilijke omstandigheden in de HTL in Hoogeveen moet verblijven en dat hij zich niet veilig voelt. Het gedwongen verblijf in de HTL leidt bij eiser tot psychische problemen en hij kampt met suïcidale gedachten. Eiser krijgt geen toegang tot medische zorg. Eiser heeft ter onderbouwing van de leefomstandigheden in de HTL een nieuwsbericht overgelegd. [2]
7.1.
De rechtbank overweegt dat eiser zich met zijn medische omstandigheden kan wenden tot de medische dienst in de HTL. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat hij zich nog niet tot de medische dienst heeft gewend met zijn medische problemen. Op de zitting heeft de minister aangegeven dat eiser zich met klachten over de omstandigheden in de HTL kan wenden tot het bestuur van de HTL.
Is er sprake van een schending van het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel?
8. Eiser betoogt verder dat de minister volgens zijn beleid de vrijheidsbeperkende maatregel slechts in uitzonderingsgevallen in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid oplegt. Daarbij dienen de beginselen van proportionaliteit, in die zin dat het middel in verhouding moet staan tot de te dienen doelen, en subsidiariteit, te weten de vraag of een lichter middel kan worden toegepast, in acht te worden genomen. Eiser stelt dat aan deze beginselen in zijn geval niet zijn voldaan.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van contra-indicaties. Het COa heeft zorgvuldig gehandeld door Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) voor de HTL-plaatsing te raadplegen. Ook heeft het COa afgewogen of een lichtere maatregel opgelegd kon worden. Het COa heeft besloten dat een lichtere maatregel niet passend werd geacht wegens de ernst van het incident. De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
9. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.

Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel

10. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
10.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 13 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.“Leefomstandigheden en veiligheid HTL Hoogeveen moeten beter”, 13 oktober 2022, Justitie en Veiligheid.