ECLI:NL:RBDHA:2024:21047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
22/926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van studieschuld wegens medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2024, zaaknummer SGR 22/926, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van zijn studieschuld beoordeeld. Eiser, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en andere psychische aandoeningen, had op 15 juli 2021 verzocht om kwijtschelding van zijn studieschuld vanwege medische omstandigheden. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had dit verzoek in een primair besluit van 8 september 2021 afgewezen, en deze afwijzing werd in het bestreden besluit van 30 december 2021 gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 15 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank heeft de behandeling geschorst en op 18 november 2024 voortgezet.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding terecht is, omdat eiser niet voldoet aan de criteria van het kwijtscheldingsbeleid. De rechtbank heeft de rapportages van de medisch adviseur F. Knol als deskundig en zorgvuldig beoordeeld. Knol concludeerde dat de situatie van eiser niet uitzichtloos is, ondanks zijn psychische aandoeningen. De rechtbank benadrukt dat het kwijtscheldingsbeleid van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) niet onredelijk is en dat de rechtbank terughoudend moet toetsen of de gemaakte keuzes van DUO redelijk zijn. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond die tot afwijking van het beleid zouden moeten leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de studieschuld van eiser niet wordt kwijtgescholden en dat hij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/926

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.W.A. Scholtes),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Remmelts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van zijn studieschuld.
1.1
Verweerder heeft dit verzoek in het primaire besluit van 8 september 2021 afgewezen. In het bestreden besluit van 30 december 2021 is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en drs. P.M.S. Slagter namens verweerder. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting vervolgens geschorst. De voortzetting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser studeert en heeft een studieschuld die door hem na zijn afstuderen moet worden terugbetaald. Eiser heeft op 15 juli 2021 verzocht om kwijtschelding van zijn studieschuld wegens medische omstandigheden. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet behoort tot een van de groepen waarvoor het kwijtscheldingsbeleid bestaat.
3. Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op het rapport van medisch adviseur F. Knol (Knol) van 8 september 2021. Knol is op grond van verkregen informatie
van de zorgverleners [1] van eiser tot de conclusie gekomen dat eiser niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor kwijtschelding op medische gronden en dat evenmin sprake is van een gelijk te stellen situatie. Volgens Knol is weliswaar sprake van een psychische aandoening van structurele aard, maar de situatie van eiser is niet uitzichtloos.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het verzoek om kwijtschelding van zijn studieschuld ten onrechte is afgewezen, omdat hij een psychiatrisch patiënt is waarvan de situatie uitzichtloos is. Eiser is namelijk gediagnostiseerd met een autismespectrumstoornis, een gegeneraliseerde angststoornis, hij heeft leer- en onderwijsproblemen en vele lichamelijke klachten. Eiser wijst erop dat hij een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), dat aan hem een maatwerkvoorziening is toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) in de vorm van zorg in natura en dat aan hem een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en heeft verweerder gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de rapportages van Knol [2] op het standpunt gesteld dat eisers verzoek om kwijtschelding terecht is afgewezen. Volgens verweerder behoort eiser niet tot de categorie van groepen waarvoor het kwijtscheldingsbeleid bestaat en verweerder ziet geen aanleiding om van het kwijtscheldingsbeleid af te wijken.
Wat is het toetsingskader?
6. De Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur [3] . Dit betekent dat eiser verplicht is tot terugbetaling van de studieschuld. Op grond van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000 kan verweerder deze verplichting buiten toepassing laten of daarvan afwijken wanneer toepassing van de wet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder voert met toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule een beleid waarin staat dat kwijtschelding wordt verleend als een debiteur in één van de volgende categorieën valt:
1) terminale patiënten, die naar verwachting binnen een jaar zullen overlijden;
2) psychiatrische patiënten op verklaring van de geneesheer-directeur dat de situatie
uitzichtloos is;
3) debiteuren die ernstig geestelijk gehandicapt zijn op verklaring van de inrichting;
4) debiteuren die gedurende langere tijd in coma liggen.
Naast de gevallen omschreven in het beleid bestaat ruimte om in een bijzonder geval eveneens hardheid aan te nemen. Hierbij wordt getoetst of er sprake is van een vergelijkbare medisch uitzichtloze situatie zodat op grond daarvan een uitzondering op het beleid moet worden gemaakt. [4]
7. De achterliggende gedachte bij de totstandkoming van de in het beleid omschreven categorieën is dat van debiteuren die in dergelijke medisch uitzichtloze situaties verkeren, op humanitaire gronden niet kan worden verlangd dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Het is primair verweerder die bepaalt op welke wijze concreet invulling wordt gegeven aan dit beleid. De rechtbank toetst dit beleid terughoudend. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is dit kwijtscheldingsbeleid niet onredelijk en mag dat ook stringent worden toegepast. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Naar aanleiding van de door eiser in beroep overgelegde stukken heeft verweerder
nieuwe medische rapportages van Knol ingebracht met dagtekening 19 april 2023,
1 augustus 2023 en 26 maart 2024. Knol is in die rapportages opnieuw tot het oordeel gekomen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het door verweerder gehanteerde kwijtscheldingsbeleid en dat geen sprake is van een gelijk te stellen situatie. Volgens Knol is er namelijk nog perspectief op verbetering, zodat niet gesproken kan worden van een psychiatrische patiënt van wie de situatie uitzichtloos is. In het rapport van 19 april 2023 merkt Knol in dit verband op dat behandeling kan leiden tot een vermindering van de klachten van eiser en het beter leren hanteren van de beperkingen die eiser ervaart. In het rapport van 1 augustus 2023 overweegt Knol dat de toegekende WMO-voorziening geen indicatie is voor een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op micro-, meso- en macroniveau. In het rapport van 26 maart 2024 constateert Knol dat de situatie van eiser is verbeterd, aangezien hij vooruitgang heeft geboekt ten aanzien van de geformuleerde doelen in het WMO-plan.
9. De rechtbank overweegt dat de rapportages van Knol zijn opgesteld door een ter zake deskundige. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat het onderzoek van Knol op onzorgvuldige of ondeugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat Knol relevante aspecten van de gezondheidstoestand van eiser heeft gemist. Naar het oordeel van de rechtbank is de advisering van Knol inzichtelijk en concludent. In wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bevindingen van Knol onjuist zouden zijn dan wel dat Knol de medische situatie van eiser zou hebben onderschat of de ingebrachte medische stukken verkeerd zou hebben geïnterpreteerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de conclusies van Knol te twijfelen. Verweerder heeft de rapportages van Knol dan ook aan de afwijzing van het verzoek van eiser om kwijtschelding van zijn studieschuld ten grondslag mogen leggen. Dat eiser het niet eens is met de conclusies van Knol en vindt dat deze in tegenspraak zijn met het beleid van de gemeente Delft, maakt het voorgaande niet anders.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in navolging van de adviezen van Knol terecht het standpunt ingenomen dat eisers situatie niet valt onder één van de in het beleid omschreven groepen die voor kwijtschelding in aanmerking komen. Verweerder is geen medicus en kan daarom, anders dan eiser stelt, niet zelf beoordelen of sprake is van een uitzichtloze situatie. Om die reden heeft verweerder Knol steeds om advies gevraagd. Knol heeft op basis van zijn deskundigheid en op grond van de beschikbare (medische) informatie uiteengezet dat en waarom, ondanks de ernst van de situatie van eiser, op het moment van beoordelen in het geval van eiser niet gesproken kan worden van een uitzichtloze situatie als bedoeld in het beleid of van een daarmee gelijk te stellen situatie. Voor zover eiser en zijn autismecoach een andere mening zijn toegedaan dan Knol over de uitzichtloosheid van eisers situatie, is dat onvoldoende reden om niet meer van de rapportages van Knol uit te gaan. Hiervoor is immers al vastgesteld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn die doen twijfelen aan de juistheid van het deskundigenadvies van Knol. Dit betekent dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van het advies van zijn eigen medisch adviseur over de uitzichtloosheid van eisers situatie. Verweerder betwist overigens niet dat autisme niet te genezen is, maar dat maakt de situatie van eiser niet per definitie uitzichtloos. Dit wordt ook ondersteund door de aanwezige informatie in dit dossier. De rechtbank verwijst in dit verband naar het evaluatieverslag van
7 september 2023 van de autismecoach waarin staat dat eiser de in het WMO-zorgplan opgestelde doelen deels heeft behaald en naar de toelichting van de autismecoach van
15 oktober 2024 (de toelichting) waarin staat dat het deels behalen van die doelen betekent dat bij eiser meer inzicht is ontstaan met betrekking tot zijn beperking ten opzichte van dit doel. Verweerder hoefde overigens geen aanleiding te zien om de toelichting voor te leggen aan Knol, nu de autismecoach daarin slechts reageert op het rapport van Knol van 26 maart 2024 en er geen nieuwe medische informatie is aangedragen. De situaties in het kwijtscheldingsbeleid van verweerder kenmerken zich bovendien niet door de onmogelijkheid om nu en in de toekomst nog enige inkomsten te verwerven. De financiële toekomst van eiser en de omstandigheid dat aan hem een Wajong-uitkering is toegekend vanwege het ontbreken van arbeidsvermogen, zijn daarom niet bepalend in het kader van de hier in geding zijnde beoordeling. [6] Verweerder heeft het verzoek van eiser om kwijtschelding van zijn studieschuld dan ook kunnen afwijzen.
11. Het door verweerder gehanteerde beleid is een invulling van een bevoegdheid van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en eigen aan een dergelijke invulling is het maken van keuzes. Die keuzes moet de rechtbank terughoudend toetsen. De DUO had ook meer categorieën van gevallen kunnen opnemen in het kwijtscheldingsbeleid, maar heeft dat niet gedaan. De rechtbank kan daar niet het oordeel aan verbinden dat de door DUO gemaakte keuzes onredelijk dan wel onjuist zijn. De rechtbank begrijpt dat de door eiser geschetste medische omstandigheden hem zwaar belasten en dat de studieschuld zwaar op hem drukt, maar deze omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid zouden moeten leiden. Daar komt bij dat eiser nog bezig is met zijn studie en nog geen aflossingen op zijn studieschuld hoeft te doen. Van invorderingsactiviteiten is dus nog geen sprake, zodat het beroep op artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht niet slaagt. Daarbij is ook van belang dat de Wsf 2000 voldoende waarborgen biedt voor debiteuren die financieel gezien niet in staat zijn om hun studieschuld af te lossen. Zodra de aflosfase is aangevangen, kan eiser gebruik maken van de door verweerder genoemde mogelijkheid van de draagkrachtmeting waarbij jaarlijks wordt bezien of, en zo ja tot welk bedrag, aflossing kan plaatsvinden.
12. De stelling van eiser dat het voor de Staat voordeliger zou zijn om zijn studieschuld kwijt te schelden en de verwijzing naar het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zijn voor de beoordeling van het verzoek om kwijtschelding evenmin relevant en leiden dan ook niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft binnen haar bevoegdheden bij de beoordeling van dit beroep geen mogelijkheid om verweerder te verplichten het kwijtscheldingsbeleid en de interne instructies van de DUO te publiceren op de website, zoals eiser voorstaat.
13. Dat eiser door verweerder onjuist dan wel onvoldoende zou zijn voorgelicht omtrent de voorwaarden die gelden voor kwijtschelding, kan, wat daar ook van zij, niet tot het oordeel leiden dat eiser om die reden in aanmerking zou moeten komen voor kwijtschelding van zijn studieschuld. Niet gebleken is dat verweerder met opzet belangrijke informatie over het kwijtscheldingsbeleid heeft verzwegen. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiser de door hem opgevraagde informatie uiteindelijk heeft ontvangen van verweerder. Voor zover eiser stelt dat verweerder hem op de gevolgen van het aangaan van een lening had moeten wijzen, overweegt de rechtbank dat van verweerder niet kan worden verlangd dat hij bij studerenden die een schuld opbouwen nagaat of het ontstaan van deze schuld in het concrete geval verantwoord is. [7]
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het standpunt dat de medische situatie van eiser niet valt in één van de categorieën van het kwijtscheldingsbeleid voldoende deugdelijk gemotiveerd aan de hand van de medische rapportages van Knol. Dat verweerder in het bestreden besluit niet op ieder argument van eiser gedetailleerd is ingegaan, maakt het bestreden besluit niet onzorgvuldig. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur is evenmin gebleken.
15. Eiser heeft in beroep tevens verzocht om kwijtschelding van een deel van de lening hoger onderwijs op grond van artikel 6.2a. van de Wsf 2000. In de onderhavige zaak gaat het echter uitsluitend om een beslissing op het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding op grond van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000. De rechtbank kan daarom geen oordeel geven over de vraag of kwijtschelding mogelijk is op grond van artikel 6.2a. van de Wsf 2000.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de studieschuld van eiser niet wordt kwijtgescholden. Eiser krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Knol heeft in zijn oordeel betrokken een rapport van 14 september 2017 van GZ psycholoog
2.Zie hierna onder rechtsoverweging 8.
3.Artikel 6.16 van de Wsf 2000.
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:1421.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:546.
6.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:1421.
7.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:546.