ECLI:NL:RBDHA:2024:21124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.44916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser wegens gebrek aan asielmotief en risico op vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de eiser geen gegronde vrees voor vervolging had en dat zijn verklaringen niet in lijn waren met de criteria van het Vluchtelingenverdrag. De eiser, die sinds 2022 in de EU verblijft, had op 12 augustus 2024 asiel aangevraagd en stelde dat hij vreesde voor zijn ooms vanwege een conflict over een erfenis. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de economische redenen voor vertrek en de vrees voor zijn ooms geen asielmotief vormden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Algerije te vrezen had en dat zijn eerdere aanhouding voor zakkenrollerij in Nederland ook afbreuk deed aan zijn verzoek om internationale bescherming. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser moet terugkeren naar Algerije en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44916

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Met het bestreden besluit van 14 november 2024 heeft de minister de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL24.44917).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser is niet verschenen, maar heeft de rechtbank een dag voor zitting verzocht de zaak op de stukken te beoordelen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn de beroepsgronden.
2.1.
Het beroep is ongegrond, omdat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen asielmotief heeft. De minister heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Algerije te vrezen heeft. Hierna legt de rechtbank verder uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum]. Hij heeft verklaard te zijn vertrokken wegens armoede, om in Frankrijk werk te vinden. Eiser verblijft sinds 2022 in de Europese Unie (EU), maar heeft eerst in Nederland asiel aangevraagd op 12 augustus 2024. In dit verband heeft eiser verder verklaard dat hij ruzie heeft met zijn ooms over de erfenis van zijn grootvader. Eiser heeft verklaard dat zijn ooms hem niks kunnen aandoen, maar dat zij hem moeten vrezen. Eiser wil niet terugkeren, omdat hij bang is dat hij de auto of het huis van zijn een van zijn ooms in de brand zal steken en daardoor in de gevangenis terecht zal komen.
3.1.
De minister volgt eisers verklaringen, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging, of een reëel risico op ernstige schade. De minister heeft eerst aan eiser tegengeworpen dat pas in augustus 2024 asiel heeft aangevraagd, terwijl eiser al sinds 2022 in de EU verblijft. Ook werpt de minister aan eiser tegen dat hij in Nederland in september 2024 is aangehouden voor zakkenrollerij. Deze omstandigheden doen volgens de minister op voorhand afbreuk aan de gestelde noodzaak tot internationale bescherming. Verder hebben de economische reden om Algerije te verlaten en de vrees van eiser dat hij zijn ooms wat zal aandoen, geen raakvlak met het vluchtelingschap. Enkel de nationaliteit en herkomst van eiser zijn aangemerkt als relevant element, maar deze kunnen niet leiden tot een asielvergunning. De minister heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Ook is aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd.
3.2.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft in beroep eerst verwezen naar zijn zienswijze. Verder heeft eiser aangevoerd dat de problemen met zijn familie, waarvoor hij geen adequate bescherming van de Algerijnse autoriteiten kan verwachten, een rechtvaardiging vormen om internationale bescherming in te roepen. De minister heeft zijn problemen dan ook ten onrechte niet relevant geacht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De enkele verwijzing naar de zienswijze in beroep, zonder nadere toelichting in hoeverre de reactie van de minister daarop in het bestreden besluit tekortschiet, kan niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. De enkele verwijzing leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
5. De minister heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet eerder asiel heeft aangevraagd tijdens twee jaar verblijf in de EU, en dat eiser in Nederland is aangehouden voor een strafbaar feit. De minister heeft niet ten onrechte gesteld dat deze omstandigheden op voorhand afbreuk doen aan de door eiser gestelde noodzaak van internationale bescherming. Daartoe heeft de minister mogen stellen dat van een vreemdeling die internationale bescherming behoeft, verwacht mag worden dat diegene zo spoedig mogelijk asiel aanvraagt wanneer hij in een veilig land aankomt en dat diegene zich aan de wet- en regelgeving houdt. [2] De enkele stelling van eiser, dat dit geen afbreuk doet aan de ernst van zijn situatie slaagt niet, omdat hij dit niet nader heeft toegelicht.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen geen raakvlak hebben met het Vluchtelingenverdrag of een schending van artikel 3 van het EVRM [3] aannemelijk maken. Uit eisers verklaringen blijkt niet van een gegronde vrees voor vervolging op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, of etniciteit. [4] Ook heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eisers verklaringen niet aannemelijk maken dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt, nu hij heeft verklaard dat zijn ooms hem niks kunnen aandoen en juist voor hem moeten vrezen. [5] Eiser heeft om internationale bescherming verzocht en dit is niet bedoeld om anderen voor hem te beschermen. De enkele stellingen namens eiser, dat zijn problemen relevant zijn en dat hij geen adequate bescherming kan krijgen, gaan voorbij aan de motivering van de minister. Evenmin heeft eiser zijn stellingen onderbouwd. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. De minister heeft zijn asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod mogen opleggen. Dit betekent dat eiser moet terugkeren naar Algerije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3464.
3.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Zie artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag.
5.Zie pagina 8 van het nader gehoor op 4 oktober 2024.