ECLI:NL:RBDHA:2024:21135
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting en griffierecht
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die ertoe strekt dat verzoeker niet wordt uitgezet totdat op het bezwaar is beslist. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.G.C. van Riet, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 12 juli 2024 is genomen, waarin zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht is beëindigd en hij ongewenst is verklaard. De minister, vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel, heeft in een brief van 16 oktober 2024 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen. Aangezien partijen het erover eens zijn dat verzoeker niet mag worden uitgezet, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbiedt de uitzetting tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op de rechtsbijstand door de gemachtigde. De uitspraak is gedaan op 25 oktober 2024 en is openbaar uitgesproken.