ECLI:NL:RBDHA:2024:2114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
SGR 22/6669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard; motiveringsgebrek en waardepeildatum in geschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaatsnaam]. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde voor het jaar 2022 had vastgesteld op € 750.000. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning in een matige onderhoudstoestand verkeert, gedateerde voorzieningen heeft en aan een drukke weg ligt. Eiser stelde een lagere waarde van € 682.000 voor en voerde aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank baseerde zich op een door verweerder overgelegd taxatieverslag en matrix, waaruit bleek dat de waarde per vierkante meter van de woning lager was dan die van vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de onderhoudstoestand en de ligging van de woning.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vond dat de gronden waarop de bezwaren van eiser waren afgewezen, voldoende duidelijk waren uiteengezet. Eiser had ook niet aangetoond dat verweerder tekortgeschoten was in het toezenden van stukken. De rechtbank wees erop dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog waren vastgesteld, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 11 februari 2022 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaatsnaam] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2021 (de waardepeildatum) voor het jaar 2022 vastgesteld op € 750.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen eigenaar voor het jaar 2022 (de aanslag).
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 september 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben vóór de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2023.
Voor eiser is mr. M.M. Vrolijk namens de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. de Jong en A.J. Schneijderberg. Eiser heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een tussen-herenhuis uit 1913 met een dakkapel en een schuur. Het gebruiksoppervlak van de woning is ongeveer 232 m². Het grondoppervlak is ongeveer 173 m².
2.
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 682.000. Daartoe voert hij – samengevat – aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met een matige onderhouds- en energetische toestand, gedateerde voorzieningen en een ligging aan een drukke weg. Daarnaast stelt hij dat verweerder in de bezwaarfase niet alle benodigde stukken heeft toegezonden en dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en een matrix overgelegd.
4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en het taxatierapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Uit de matrix volgt dat de laagste prijs per vierkante meter gebruiksoppervlakte van de vergelijkingsobjecten € 3.420 bedraagt, terwijl de woning een lagere waarde per vierkante meter heeft van € 3.233. De woning is in 2019 inpandig opgenomen en met de matrix en hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd, maakt verweerder aannemelijk dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning qua objectsoort, bouwperiode, en ligging, en dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning, waaronder gebruiksoppervlakte, de ligging aan een drukke doorgaande weg, een matige onderhoudstoestand en gedateerde voorzieningen.
6. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de matige energetische toestand is verdisconteerd in de verkoopprijs van de vergelijkingsobjecten, nu die objecten uit dezelfde bouwperiode komen en eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de woning zou beschikken over een nog slechtere energetische toestand dan gebruikelijk is bij deze bouwperiode. Datzelfde geldt voor de ligging aan een drukke doorgaande weg, wat ook het geval is bij twee van de vergelijkingsobjecten. Eiser refereert aan verschillende objecten, omdat deze volgens hem een lagere waarde voorstaan. Ook verweerder acht het object [adres 2] voldoende vergelijkbaar, maar dit object duidt gezien de eenheidsprijs van € 3.236 en de mindere staat dan de woning, niet op een lagere waarde. De bruikbaarheid van de overige door eiser aangedragen objecten, is door verweerder afdoende gemotiveerd weersproken. Één vergelijkingsobject is van een ander type, te weten een winkel met een dubbele bovenwoning, en de verkoopdatum van het andere vergelijkingsobject is ver van de waardepeildatum gelegen. Aan het taxatierapport van eiser wordt in mindere mate waarde gehecht, aangezien daaruit niet blijkt dat sprake is geweest van een inpandige opname.
7. Van het door eiser gestelde motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar is de rechtbank niet gebleken. Uit de uitspraak op bezwaar wordt voldoende duidelijk op welke gronden de bezwaren van eiser zijn afgewezen. Ook overigens is summier maar voldoende gereageerd op de grieven die eiser in het bezwaarschrift tegen de beschikking slechts met blote stellingen heeft aangevoerd. In de uitspraak op bezwaar is aangegeven dat de taxateur geen omstandigheden heeft geconstateerd die aanleiding geven tot een waardevermindering en dat daarbij met de grieven van eiser (staat van onderhoud, verkeersoverlast, geluidsoverlast, en stankoverlast) rekening is gehouden.
8. Eiser heeft voorts nog aangevoerd dat verweerder tekortgeschoten is in het toezenden van stukken en inzichtelijk maken van de beschikking.
9. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase het taxatieverslag, met daarop drie vergelijkbare woningen, aan eiseres zijn toegezonden. Daarnaast heeft verweerder verklaard dat de gemeente Den Haag nog geen KOUDV-factoren, grondstaffels en liggingsfactoren in het betreffende belastingjaar hanteerde. Met betrekking tot de indexering naar waardepeildatum heeft verweerder ter zitting verklaard geen gebruik te maken van indexeringspercentages en vergelijkingsobjecten te kiezen die zo dicht mogelijk bij de waardepeildatum liggen. De overige op de zaak betrekking hebbende stukken waar eiser in de bezwaarfase om heeft verzocht, zijn niet van toepassing in de onderhavige zaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan zijn verplichting van artikel 40 van de Wet WOZ voldaan, ook in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023.
10. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 22 maart 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:490) leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft ter zitting verklaard in de bezwaarfase over geen andere stukken dan het verstrekte taxatieverslag te beschikken. Anders dan het gerechtshof in voornoemde zaak heeft geoordeeld, ziet de rechtbank in de onderhavige zaak geen aanwijzing dat verweerder reeds in de bezwaarfase over meer op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte. De rechtbank wijst verder op de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 mei 2022, (ECLI:NL:GHDHA:2022:886) waarin is overwogen dat waarderen geen exacte wetenschap is en het beoordelen van de juistheid van de waarde niet gaat over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of over het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog vastgesteld. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via
www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.