Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een tusseneengezinswoning uit 1924. Het grondoppervlak is ongeveer 114 m².
2.
In geschil is de waarde van de woning op waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 448.000. Daartoe wijst hij op een door hem ingebracht woningwaarderapport en voert hij – samengevat – aan dat [adres 2] en [adres 3] een lagere WOZ-waarde voor de woning onderbouwen. Het gebruik van een vergelijkingsobject uit een andere wijk, vindt eiser hier niet nodig. Verder stelt eiser dat verweerder in de bezwaarfase niet alle benodigde stukken heeft toegezonden en dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Eiser heeft de stelling dat de woning hoge plafonds heeft, ter zitting laten vallen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en een matrix overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 475.000.
4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
5. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Uit de matrix volgt dat de gemiddelde prijs per vierkante meter gebruiksoppervlakte van de vergelijkingsobjecten € 4.209 bedraagt, terwijl de woning een lagere waarde per vierkante meter heeft van € 4.167. Met de matrix en hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd, maakt verweerder aannemelijk dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning qua objectsoort, bouwjaar, en ligging. Ook het vergelijkingsobject [adres 4] wordt voldoende vergelijkbaar geacht met de woning. Hoewel dit object in een andere wijk is gelegen, is het circa 450 meter verwijderd van de woning en gelegen in een vergelijkbare wijk. Verweerder maakt ook aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning, waaronder gebruiksoppervlakte en staat van onderhoud. De vergelijkingsobjecten van verweerder hebben een afwijkende staat van onderhoud, van matig tot uitstekend. Uit de matrix blijkt dat verweerder tussen de verschillende onderhoudsniveaus een evenredige correctie op de verkoopprijzen toepast.
6. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd, waaronder de alternatieve vergelijkingsobjecten in het beroepschrift en het woningwaarderapport, niet aannemelijk gemaakt dat moet worden uitgegaan van een lagere waardering. Verweerder is overigens vrij in de keuze van de vergelijkingsobjecten om zijn standpunt over de waarde te onderbouwen.
7. Van het door eiser gestelde motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar is de rechtbank niet gebleken. Uit de uitspraak op bezwaar wordt voldoende duidelijk op welke gronden de bezwaren van eiser zijn afgewezen. Ook overigens is expliciet gereageerd op de grieven die eiser in het bezwaarschrift tegen de beschikking heeft aangevoerd.
8. Eiser heeft voorts nog aangevoerd dat verweerder tekortgeschoten is in het toezenden van stukken en inzichtelijk maken van de beschikking.
9. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase het taxatieverslag, met daarop drie vergelijkbare woningen, aan eiser zijn toegezonden. Daarnaast heeft verweerder verklaard dat de gemeente Den Haag nog geen KOUDV-factoren, grondstaffels en liggingsfactoren in het betreffende belastingjaar hanteerde. Met betrekking tot de indexering naar waardepeildatum heeft verweerder ter zitting verklaard geen gebruik te maken van indexeringspercentages en vergelijkingsobjecten te kiezen die zo dicht mogelijk bij de waardepeildatum liggen. De overige op de zaak betrekking hebbende stukken waar eiser in de bezwaarfase om heeft verzocht, zijn niet van toepassing in de onderhavige zaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan zijn verplichting van artikel 40 van de Wet WOZ voldaan, ook in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023.
10. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 22 maart 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:490) leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft ter zitting verklaard in de bezwaarfase over geen andere stukken dan het verstrekte taxatieverslag te beschikken. Anders dan het gerechtshof in voornoemde zaak heeft geoordeeld, ziet de rechtbank in de onderhavige zaak geen aanwijzing dat verweerder reeds in de bezwaarfase over meer op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte. De rechtbank wijst verder op de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 mei 2022, (ECLI:NL:GHDHA:2022:886) waarin is overwogen dat waarderen geen exacte wetenschap is en het beoordelen van de juistheid van de waarde niet gaat over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of over het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. 11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog vastgesteld. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.