Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder
[naam 1] en[naam 2]uit [plaatsnaam] , hierna tezamen en in enkelvoud: derde-partij.
Inleiding
Waarover gaat deze zaak?
€ 2.000,- per [object] . Ook hiertegen is eiseres tevergeefs in bezwaar gegaan. In bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar in zoverre ongegrond verklaard.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
Dat betekent in dit geval dat de Wabo van toepassing blijft.
De omgevingsvergunning – hoe ziet het beoordelingskader van de rechtbank eruit?
De omgevingsvergunning - [object] 2, 3 en 4
Verweerder heeft onderzocht of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo en artikel 4, Bijlage II, van het Bor een omgevingsvergunning te verlenen waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Verweerder komt tot de conclusie dat hij daartoe geen aanleiding ziet. Verweerder heeft hierbij toepassing gegeven aan het Afwijkingenbeleid. De aanvraag past volgens verweerder niet in dit beleid en is in strijd met een goede ruimtelijke ordening: er is risico op ongewenste precedentwerking, buren worden onevenredig in hun belangen getroffen, er zijn stedenbouwkundige bezwaren en het belang van eiseres is niet voldoende zwaarwegend. Het belang van eiseres bij de [object] weegt – mede in het licht van de te verwachten overlast – naar het oordeel van verweerder niet zwaarder dan de belangen van omwonenden. Bij [object] 4 heeft verweerder ook nog betrokken dat bebouwing buiten het bouwvlak mogelijk is als dat noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voor rekening van eiseres komt dat deze [object] buiten het bouwvlak is geplaatst, dat niet is gebleken dat deze niet binnen het bouwvlak had kunnen worden geplaatst en evenmin is gebleken dat de overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
Verweerder heeft verder toegelicht dat na de beëindiging van het agrarisch bedrijf op het perceel de functieaanduidingen in het bestemmingsplan zodanig zijn aangepast dat er vervolgfuncties zijn toegestaan. Hierbij is de vervolgfunctie van de bestaande bebouwing, voor zover de bestaande bebouwing was vergund, vastgelegd. Op die manier konden de [object] en het kattenpension, wat geen agrarische activiteiten zijn, worden toegestaan. Wat er al was is (voor zover de betreffende bebouwing was vergund) hiermee toegestaan en het is niet de bedoeling dat er wordt uitgebreid, aldus verweerder. Verweerder wijst in dit verband op artikel 4.7.2 van de planregels, waarin staat dat “er na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid”.
[object] 2 en 3
De last onder dwangsom
Voor zover de rechtbank haar niet volgt in haar betoog over het zicht op legalisatie, betoogt eiseres dat verweerder vanwege de onevenredigheid ervan van handhaving had moeten afzien. De door haar gehouden [dieren 3] veroorzaken geen overlast en voor zover dat anders zou zijn, kan de overlast worden beperkt door het verbinden van voorwaarden aan de omgevingsvergunning.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.