ECLI:NL:RBDHA:2024:21342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.17076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ethiopische eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een aanvullend terugkeerbesluit dat op 25 maart 2024 door de minister was opgelegd. Dit besluit was een aanvulling op een eerder terugkeerbesluit van 6 november 2014, waarbij de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid naar Ethiopië gericht waren. De rechtbank heeft op 6 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De eiser voerde aan dat het aanvullend terugkeerbesluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Daarnaast stelde hij dat de Ethiopische autoriteiten geen reisdocumenten verstrekken. De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of het aanvullend terugkeerbesluit kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat dit niet het geval was, omdat er geen onduidelijkheid bestond over het land waar de eiser naar terug moest keren, namelijk Ethiopië. De rechtbank oordeelde dat het aanvullend terugkeerbesluit geen andere rechtsgevolgen in het leven riep dan het eerder opgelegde terugkeerbesluit.

Daarom verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit. De uitspraak werd gedaan door rechter V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier P.C.J. Lindeijer, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17076

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Ethiopische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder)
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. B.M. Zagers).

Inleiding

1. Bij besluit van 25 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. De terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zullen zich richten op Ethiopië. Dit is een aanvulling op het terugkeerbesluit van 6 november 2014.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. M.A.M. Karstens als waarnemer voor de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

2. Eiser heeft aangevoerd dat het aanvullend terugkeerbesluit niet zorgvuldig is voorbereid omdat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze ten aanzien van het besluit naar voren te brengen. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de Ethiopische autoriteiten geen reisdocumenten verstrekken.
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het aanvullend terugkeerbesluit kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en legt dat hierna uit.
4. In de uitspraak van 2 juni 2021 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder verwijzing naar het arrest FMS e.a. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2020 [3] , overwogen dat in een terugkeerbesluit het land van terugkeer moet worden vermeld. Het is in dit kader niet zonder meer vereist dat in het terugkeerbesluit een uitdrukkelijke opdracht aan de vreemdeling wordt opgenomen om naar een derde land te vertrekken. Voldoende is dat uit de motivering van het terugkeerbesluit voor de vreemdeling ondubbelzinnig duidelijk wordt naar welk derde land hij dient terug te keren of, als hij niet aan zijn vertrekplicht voldoet, door de minister zal worden uitgezet.
5. De rechtbank stelt vast dat aan eiser, als onderdeel van een meeromvattende beschikking, op 6 november 2014 een terugkeerbesluit is opgelegd. Daarin is weliswaar geen uitdrukkelijke opdracht gegeven aan eiser om naar Ethiopië terug te keren. maar de rechtbank is van oordeel dat uit de motivering van het besluit wel ondubbelzinnig blijkt naar welk land de minister verwacht dat eiser terugkeert. Zo gaat de minister uit van de Ethiopische nationaliteit van eiser, zoals vermeldt bij de persoonsgegevens van eiser onder het eerste kopje in de beschikking. Ook staat in het besluit dat eiser kan terugkeren omdat de Ogaden in Somali, een regio is het oosten van Ethiopië, geen kwetsbare minderheidsgroep zijn, dat er geen dienstplicht is in Ethiopië en dat uit het ambtsbericht blijkt dat terugkerende asielzoekers geen problemen ondervinden. Daarnaast volgt uit het besluit dat eiser zelf heeft aangevoerd dat hij niet weet of hij zijn familie in Ethiopië nog wel zal kunnen vinden. De minister heeft vervolgens overwogen dat eiser tot zijn vijftiende levensjaar in zijn land van herkomst heeft verbleven, de taal nog in enige mate machtig is, zodat niet valt in te zien dat hij zich daar niet zelfstandig weet te redden als hij met geen van zijn daar verblijvende familieleden contact kan krijgen. Ook heeft eiser aangevoerd dat de therapie die hij in Nederland krijgt in Ethiopië niet beschikbaar is. Verder stelt de rechtbank vast dat in het besluit is bepaald dat eiser Nederland dient te verlaten. Met de uitspraak van 11 mei 2015 [4] van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, is het terugkeerbesluit onherroepelijk geworden. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er na de oplegging van het eerste terugkeerbesluit bij meeromvattend besluit van 6 november 2014 geen enkel moment onduidelijkheid heeft bestaan over het land waarheen eiser moet terugkeren, namelijk Ethiopië.
6. De rechtbank oordeelt daarom dat het terugkeerbesluit van 6 november 2014 voldoet aan de vereisten zoals die voortvloeien uit het arrest FMS e.a. Omdat er geen onduidelijkheid bestond over het land waar eiser naar dient terug te keren, roept het aanvullend terugkeerbesluit geen andere rechtsgevolgen in het leven dan het al opgelegde terugkeerbesluit van 6 november 2014.
7. Dit betekent dat het aanvullend terugkeerbesluit geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. De rechtbank is om die reden onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden die eiser tegen het aanvullend terugkeerbesluit heeft aangevoerd.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
3.ECLI:EU:C:2020:367.