ECLI:NL:RBDHA:2024:21346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.39869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een niet-praktiserende moslim uit Afghanistan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaan, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. In zijn opvolgende aanvraag, ingediend op 27 februari 2022, stelde hij dat de situatie in Afghanistan was veranderd en dat hij een niet-praktiserende moslim was, wat hem in gevaar zou brengen bij terugkeer. De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de minister van mening was dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico op vervolging of ernstige schade liep bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank heeft de afwijzing van de minister bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser geen belang meer had bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat de minister inmiddels een besluit had genomen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiser niet tot een risicoprofiel behoorde en dat zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk was gemaakt. Eiser moet onmiddellijk vertrekken en krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39869

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn opvolgende aanvraag van 28 februari 2022 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarna heeft de minister met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser dient onmiddellijk te vertrekken.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL24.39870, op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming besluit

Eerdere asielaanvraag
2. Eiser heeft eerder op 2 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij uit Afghanistan is gevlucht vanwege de Taliban die hem heeft willen rekruteren. Eisers asielmotieven zijn verbonden met die van zijn broer die eerder voor de Taliban is gevlucht. De problemen van eiser zijn kort na het vertrek van zijn broer begonnen, omdat hij door het vertrek van zijn broer de oudste in de familie is en de Taliban hem daarom wil rekruteren. Daarnaast is eiser meerdere malen bedreigd en mishandeld door de Taliban, net als zijn vader. Om uit handen van de Taliban te blijven is hij ondergedoken bij zijn tante. Eiser vreest bij terugkeer opnieuw gerekruteerd te worden door de Taliban en zich te moeten voorbereiden op een zelfmoordaanslag.
2.1.
Bij besluit van 8 december 2020 heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Het door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 13 april 2021 door deze rechtbank ongegrond verklaard. Deze uitspraak is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 juli 2021 onherroepelijk geworden.
Opvolgende aanvraag
2.2.
Op 27 februari 2022 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de situatie in Afghanistan met het regime van de Taliban is gewijzigd. Eiser heeft ook gewezen op de slechte humanitaire en economische situatie in Afghanistan en op de voedselonzekerheid. Ook heeft eiser verklaard dat hij een niet-praktiserende moslim is. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser dat zich een reëel risico zal voordoen van schending van zijn mensenrechten. Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft eiser gewezen op informatie over Afghanistan, waaronder het algemeen ambtsbericht Afghanistan van maart 2022. Volgens eiser is de Taliban goed op de hoogte van wie is teruggekeerd.
2.3.
Met het besluit van 22 december 2022 heeft de minister de opvolgende asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is op 5 januari 2023 ingetrokken, evenals het daartegen ingesteld beroep van eiser.
Voornemen
2.4.
In het voornemen van 9 oktober 2023 heeft de minister vastgesteld dat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen heeft: 1) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, 2) de gewijzigde situatie in Afghanistan en 3) dat eiser een niet-praktiserend moslim stelt te zijn.
2.5.
De minister heeft het eerste en tweede element geloofwaardig gevonden. Dat eiser niet-praktiserend moslim is, heeft de minister in dit voornemen nog ongeloofwaardig bevonden. De overige omstandigheden, de slechte humanitaire en economische omstandigheden en de voedselonzekerheid erkent de minister maar deze motieven leiden niet tot vluchtelingschap of ernstige schade, omdat dit niet het gevolg is van een conflict.
2.6.
De geloofwaardige elementen leiden volgens de minister niet tot verlening van de gevraagde vergunning, omdat ze niet zijn te herleiden tot één van de gronden in het Vluchtelingenverdrag. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op verwestering heeft de minister aangegeven dat aan verwestering een politieke overtuiging of geloofsverandering ten grondslag dient te liggen. Dit is bij eiser niet gebleken. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij enkel vanwege zijn verblijf in Europa problemen zal ondervinden met de Taliban. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer loopt. In Afghanistan is geen sprake van een uitzonderlijke situatie.
2.7.
Volgens de minister heeft eiser de vrees om bij terugkeer door de Taliban gerekruteerd en gedood te worden niet aannemelijk gemaakt. De gewijzigde situatie, namelijk dat de Taliban nu aan de macht is, doet hier niet aan af omdat de in eerste instantie gestelde problemen met de Taliban niet zijn gevolgd. Dat eiser Pashtun is, afkomstig uit Kunduz, leidt niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat eiser behoort tot een groep personen die verhoogde aandacht van de Taliban genieten. Verder heeft eiser zelf ook niet aannemelijk gemaakt waarom juist hij in de aandacht van de Taliban zal staan.
2.8.
In het aanvullende voornemen van 20 september 2024 heeft de minister het standpunt ingenomen dat de verklaringen van eiser dat hij een niet-praktiserende moslim is toch worden geloofd, maar dat dit niet leidt tot de conclusie dat er in de situatie van eiser sprake is van vluchtelingschap dan wel vrees voor ernstige schade. Dat eiser de islam niet meer praktiseert, betekent niet direct dat hij als niet-moslim of afvallige gezien wordt, temeer omdat eiser heeft verklaard dat hij nog wel in de islam gelooft en enkel niet meer praktiseert zoals hij deed in Afghanistan.
2.9.
Volgens de minister geven de redenen om niet meer de islam te praktiseren er geen blijk van dat dit een fundamenteel onderdeel vormt van de identiteit van eiser. Eiser heeft immers verklaard dat hij geen zin heeft om te praktiseren en dat hij zich slecht zou voelen bij het praktiseren. Niet is gebleken dat het uiten van de nieuwe manier van het belijden van de islam dusdanig belangrijk is voor eiser dat van hem bij terugkeer geen terughoudendheid mag worden verwacht. Om deze reden mag van eiser worden verwacht dat hij zich in Afghanistan conformeert aan de (religieuze) gebruiken, zoals hij dat ook jarenlang in Afghanistan heeft gedaan.
Bestreden besluit
2.10.
In het bestreden besluit is de minister ingegaan op wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. De minister vindt de enkele omstandigheid dat eiser een Afghaan is die vanuit Europa naar Afghanistan terugkeert, onvoldoende om te concluderen dat de gestelde vrees aannemelijk is.
2.11.
Verder is niet gebleken dat eiser behoort tot een risicoprofiel zoals bedoeld in paragraaf C7/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Dat geloofwaardig is dat eiser een niet-praktiserend moslim is, leidt niet tot een ander oordeel hierover, omdat eiser heeft verklaard nog moslim te zijn en te geloven in de islam.
2.12.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat sprake is van een sterke mate van verwestering, omdat hij alcohol drinkt, rookt en een vriendin heeft, wijst de minister op het voornemen waarin is gemotiveerd waarom het feit dat eiser de islam niet meer praktiseert er niet toe leidt dat hij daardoor te vrezen zou hebben voor vervolging dan wel ernstige schade bij een terugkeer naar Afghanistan.
2.13.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij een geheel andere levensstijl heeft en dat hij niet meer lijkt en zich ook niet gedraagt als een islamitische Afghaan heeft de minister zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling, dat een enkele in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden. Dat in het land van herkomst niet kan worden geleefd zoals of op een vergelijkbare manier als in Nederland, is daartoe onvoldoende, tenzij een vreemdeling aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. Daarvan is volgens de minister in het geval van eiser geen sprake.

Beoordeling rechtbank

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
3. Omdat de minister reeds een besluit op de asielaanvraag heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag is daarom niet-ontvankelijk. Het beroep heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
Procesbelang
4. De minister heeft aan de rechtbank gemeld dat eiser sinds 20 november 2024 als met onbekende bestemming vertrokken staat geregistreerd. De rechtbank ziet zich daarom eerst gesteld voor de vraag of eiser nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2662). Uit die uitspraak volgt dat de bestuursrechter voorzichtig moet omgaan met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding. Zolang de gemachtigde contact heeft met de vreemdeling, mag ervan worden uitgegaan dat de vreemdeling procesbelang heeft bij zijn procedure om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Een vreemdeling heeft belang bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de MOB-melding blijkt dat er nog contact wordt onderhouden met de vreemdeling over de procedure. Dit is alleen anders als er andere concrete aanknopingspunten zijn dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiser op 25 november 2024 de rechtbank desgevraagd heeft laten weten net nog telefonisch contact te hebben gehad met eiser, dat eiser zelf niet naar de zitting komt, maar dat de gemachtigde namens hem wel zal verschijnen. Gelet hierop ziet de rechtbank in de MOB-melding geen aanleiding voor het oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Ook zijn er geen andere concrete aanknopingspunten waaruit kan volgen dat eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft.
4.2.
De rechtbank beoordeelt vervolgens de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Niet praktiserend moslim
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte het besluit tot wijziging van de Vreemdelingencirculaire (WBV) 2022/19 niet bij de beoordeling heeft betrokken, in die zin dat niet-praktiserende moslims en toegedichte afvalligen tot de risicogroepen en kwetsbare minderheidsgroepen worden gerekend. Toegedichte afvalligheid of het behoren tot de groep van niet-praktiserende moslims levert een groot risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. Daar is ten onrechte aan voorbij gegaan. Eiser praktiseert immers de islam niet meer en is bovendien aanzienlijk verwesterd. Dat zal de kans op de interpretatie van eiser als vermeende afvallige aanzienlijk vergroten. Dit is ten onrechte gepasseerd en ten onrechte is als oplossing gesteld dat eiser zich bij terugkeer maar weer moet aanpassen aan de plaatselijke religieuze gebruiken.
5.1.
De beroepsgrond dat de minister ten onrechte WBV 2022/19 niet bij de beoordeling heeft betrokken slaagt niet. Voor zover eiser met deze beroepsgrond wil betogen dat de minister zich niet aan zijn eigen beleid heeft gehouden slaagt deze beroepsgrond niet, omdat het met WBV 2022/19 gewijzigde beleid in de Vc 2000 op het hier aan de orde zijnde punt (niet praktiserende moslims vormen een risicogroep) weer is gewijzigd door WBV 2024/12, waarin niet-praktiserende moslims niet als een groep met een risicoprofiel worden genoemd. Voor zover eiser wil betogen dat de minister vrees voor vervolging of ernstige schade had moeten aannemen omdat eiser door het feit dat hij niet-praktiserend moslim is bij terugkeer naar Afghanistan een verhoogd risico loopt, kan deze beroepsgrond ook niet slagen. Daartoe is het volgende redengevend
5.2.
Ook indien zou moeten worden aangenomen dat sprake is van een verhoogd risico blijft een beoordeling van de individuele omstandigheden van belang. De minister heeft de individuele omstandigheden van eiser bij de beoordeling betrokken. De minister heeft in dit verband terecht vastgesteld dat eiser aan zijn eerste asielaanvraag niet ten grondslag heeft gelegd dat hij vreest voor de Taliban vanwege zijn godsdienste overtuiging. Aan onderhavige aanvraag heeft eiser evenmin ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd dan wel afvallige is. Eiser gelooft nog steeds in de islam, maar hij betoogt dat hem afvalligheid zal worden toegedicht omdat hij niet meer praktiseert en ook omdat hij uit het westen komt.
5.3.
De minister heeft terecht van belang geacht dat eiser heeft verklaard dat hij in Nederland niet meer praktiseert omdat aan het niet praktiseren geen consequenties zijn verbonden zoals in Afghanistan. Maar eiser heeft ook verklaard dat hij als hij terugkeert weer zal gaan praktiseren. De minister heeft zich in het licht van deze verklaring terecht op het standpunt gesteld, zoals weergegeven onder 2.9, dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich in Afghanistan conformeert aan de (religieuze) gebruiken, zoals hij dat ook jarenlang in Afghanistan heeft gedaan. In de enkele stelling van eiser dat het niet goed zou voelen om weer te moeten praktiseren ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Verwestering
6. Eiser voert verder aan dat hij is verwesterd en hij om die reden een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser heeft in dit verband verklaard dat hij rookt en drinkt en een vriendin heeft. Ter zitting heeft zijn gemachtigde aangegeven dat eiser zich westers kleedt.
6.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verwestering een politieke overtuiging of geloofsverandering ten grondslag dient te liggen, maar dat daar niet van is gebleken.
6.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de minister. De stelling van eiser dat hij rookt, drinkt, een vriendin heeft en zich westers kleedt kan worden gezien als gedrag van eiser waaruit kan worden afgeleid dat hij niet meer praktiseert. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat aan dit gedrag geen politieke overtuiging of geloofsverandering ten grondslag ligt. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser aan zijn aanvraag niet ten grondslag heeft gelegd dat hij is bekeerd dan wel afvallige is en dat hij nog steeds gelooft in de islam. Hierboven is bovendien al overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van eiser, gelet op wat hij heeft verklaard, mag worden verwacht dat hij zich in Afghanistan conformeert aan de (religieuze) gebruiken, zoals hij dat ook jarenlang in Afghanistan heeft gedaan. De beroepsgrond dat eiser is verwesterd en daarom gegronde vrees voor vervolging heeft slaagt niet.
Terugkeer naar Afghanistan vanuit een westers land
6. Eiser wijst op het ambtsbericht van maart 2022 en naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2024 waarin is geoordeeld dat uit de ambtsberichten van maart 2022 en juni 2023 blijkt dat geen of onvoldoende informatie beschikbaar is over de positie in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers na de machtsovername door de Taliban en het dus onduidelijk is of zij vanwege hun verblijf in een westers land met de Taliban problemen hebben gekregen of zullen krijgen.
6.1.
De Afdeling heeft op 20 november 2024 uitspraken gedaan, onder meer in het tegen de door eiser genoemde uitspraak ingestelde hoger beroep (ECLI:NL:RVS:2024:4647). De Afdeling komt tot de conclusie dat uit de informatie uit de openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als een groep die een reëel risico op ernstige schade loopt wegens dat verblijf in het Westen. Het is, gelet op artikel 31 van de Vw 2000, aan een vreemdeling die terugkeert vanuit het Westen om met individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom hij in de aandacht van de Taliban staat. Het verblijf in het Westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat.
6.2.
De minister stelt zich in het verweerschrift van 25 november 2024 op het standpunt dat eiser met zijn verklaringen niet heeft aangetoond waarom hij in het bijzonder onder de aandacht zou staan bij de Taliban. De minister wijst op de eerste asielprocedure waar de door eiser gestelde problemen met de Taliban reeds ongeloofwaardig zijn geacht. Wat betreft het niet-praktiserend moslim zijn wijst de minister op wat in het bestreden besluit is gemotiveerd, namelijk dat eiser zijn vrees voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk heeft gemaakt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser, gelet op de uitspraak van de Afdeling, niet slaagt omdat uit de beschikbare informatie niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser, naast de omstandigheid dat hij in het westen heeft verbleven, geen andere individuele factoren heeft aangedragen op grond waarvan hij een reëel risico op ernstige schade loopt. De enkele stellingen van eiser dat hij de islam in Nederland niet praktiseert en is verwesterd, omdat hij in Nederland rookt, drinkt, een vriendin heeft en zich westers kleedt, maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich weer aanpast aan de gebruiken in Afghanistan.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt en dat hij onmiddellijk moet vertrekken. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.