In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 17 december 2024 in een beroep van meerdere eisers tegen de minister van Asiel en Migratie. De eisers hadden eerder een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister, waarbij de rechtbank op 4 januari 2024 een beslistermijn van acht weken had opgelegd. De rechtbank had ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschreed, met een maximum van € 7.500,-. Op 2 juni 2024 hebben de eisers opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen over hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond is. Dit is gebaseerd op het feit dat de minister op 19 november 2024 alsnog een besluit heeft genomen, waardoor er geen aanleiding was om de minister te dwingen tot een besluit. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de eisers recht hebben op een proceskostenvergoeding van € 437,50, omdat de minister niet tijdig op hun aanvraag had beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eisers zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.