ECLI:NL:RBDHA:2024:21359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.22919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 17 december 2024 in een beroep van meerdere eisers tegen de minister van Asiel en Migratie. De eisers hadden eerder een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister, waarbij de rechtbank op 4 januari 2024 een beslistermijn van acht weken had opgelegd. De rechtbank had ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschreed, met een maximum van € 7.500,-. Op 2 juni 2024 hebben de eisers opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen over hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond is. Dit is gebaseerd op het feit dat de minister op 19 november 2024 alsnog een besluit heeft genomen, waardoor er geen aanleiding was om de minister te dwingen tot een besluit. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de eisers recht hebben op een proceskostenvergoeding van € 437,50, omdat de minister niet tijdig op hun aanvraag had beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eisers zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 4 januari 2024 het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd, tenzij binnen deze termijn werd besloten dat nader onderzoek moest plaatsvinden. In dit laatste geval bedroeg de beslistermijn twintig weken. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7.500,-.
2. Op 2 juni 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis, van 7 februari 2023. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep. Dit beroep heeft van rechtswege ook betrekking op het alsnog genomen besluit.
3. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
7. In de uitspraak van 4 januari 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft de rechtbank aan de minister een concrete beslistermijn van acht weken opgelegd, waarbinnen de minister een besluit bekend had moeten maken. Indien de minister binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eisers twintig weken omvatte. Uit het dossier blijkt niet dat de minister binnen de gegeven termijn van acht weken tot nader onderzoek heeft beslist. Dit betekent dat de minister binnen acht weken een besluit bekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan. Op het moment van indienen van het beroep op 2 juni 2024 was ook de aan de uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500,- verbeurd.
8. Op 19 november 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eisers. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding om conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat de minister alsnog een besluit op de aanvraag dient te nemen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Eisers hebben geen inhoudelijke gronden ingediend tegen het alsnog genomen besluit. Het beroep is daarom, voor zover gericht tegen het besluit van 19 november 2024, kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. Het beroep is, voor zover gericht tegen het besluit van 19 november 2024, ongegrond.
11. Eisers krijgen wel een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Niet in geschil is namelijk dat de minister niet tijdig op de asielaanvraag van eisers heeft beslist, dat eisers vervolgens een geldige ingebrekestelling hebben verstuurd en dat de minister pas na het instellen van het opvolgende beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit een besluit heeft genomen. De minister moet de proceskostenvergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 19 november 2024, ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.