ECLI:NL:RBDHA:2024:21462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
24-1043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag verblijfsdoel familie en gezin en toetsing ex tunc

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij referent A. De aanvraag is mede gedaan namens haar minderjarige kind. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 19 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft op 10 september 2024 bericht dat het onderzoek zal worden gesloten op 16 september 2024. Eiseres heeft geen gronden gericht tegen de inhoudelijke beoordeling van de minister dat er geen duurzame en exclusieve relatie was. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, nu er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan tussen eiseres en referent. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht definitief toe, omdat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/1043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer] ,
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister,
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij [A] (referent). De aanvraag is mede gedaan namens haar minderjarige kind.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 19 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak AWB 23/12087, op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.3.
Partijen hebben de rechtbank op de zitting van 13 juni 2024 toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
1.4.
De rechtbank heeft partijen op 10 september 2024 bericht dat het onderzoek zal worden gesloten op 16 september 2024. Partijen hebben geen nadere reactie ingediend op de vraag of zij een nadere zitting wensen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 16 september 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. De minister mocht de aanvraag van eiseres afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vrijstelling van griffierecht
4. Iemand die beroep instelt moet op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. In een zaak als deze bedraagt het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid onder b, van de Awb € 187,-.
5. Eiseres heeft op 11 oktober 2023 de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Op 16 oktober 2023 heeft eiseres het beroep op betalingsonmacht ingetrokken. De rechtbank heeft bij brief van 21 maart 2024 het beroep op betalingsonmacht voorlopig toegewezen. Eiseres stelt op zitting dat zij in de veronderstelling was dat zij het griffierecht niet hoefde te betalen.
6. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht definitief toe. Eiseres heeft met het door haar ingediende formulier voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Het bestreden besluit
7. De minister heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en ook niet van het mvv-vereiste kan worden vrijgesteld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben. Daarbij heeft referent op 4 juli 2023 laten weten dat de relatie is verbroken. Uitzetting is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] . Ook is het besluit volgens de minister niet onredelijk hard. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Duurzame en exclusieve relatie
8. Eiseres heeft op zitting aangevoerd dat zij weldegelijk (weer) een relatie heeft met referent, die ook op de zitting aanwezig was.
9. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiseres en referent op zitting hebben verklaard dat zij weer een relatie hebben niet leidt tot vernietiging van het besluit. De rechtbank toetst het bestreden besluit ex tunc. Dat betekent dat de rechtbank de situatie beoordeelt aan de hand van feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van het bestreden besluit. Verder staat vast dat referent de minister op 4 juli 2023 heeft gebeld om te melden dat de relatie voorbij was. Eiseres en referent hebben dit ook ter zitting bevestigd. Verder hebben eiseres en referent noch in het beroepschrift, noch anderszins voorafgaande aan de zitting aan de minister of aan de rechtbank laten weten dat zij hun relatie hebben hervat. Dit betekent dat de minister er ten tijde van het bestreden besluit vanuit mocht gaan dat er niet langer sprake was van een relatie tussen eiseres en referent.
10. Daarbij komt dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de inhoudelijke beoordeling van de minister dat ook voorafgaand aan de mededeling van referent dat de relatie was verbroken geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. De enkele stelling van eiseres ter zitting dat de relatie is hersteld, maakt de vaststelling van de minister dat eiseres en referent ten tijde van het bestreden besluit en daar voorafgaand geen duurzame en exclusieve relatie hadden dan ook niet anders.
Belangenafweging en onevenredige hardheid
11. Eiseres stelt dat de minister bij nemen van het bestreden besluit haar belangen niet heeft afgewogen en dat de gevolgen van het besluit voor haar en haar kind nadelig zijn.
12. De minister wijst er terecht op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 27 maart 2024 [2] heeft overwogen dat in zaken waarin de minister na beoordeling van alle feiten en omstandigheden heeft vastgesteld dat bijkomende elementen van afhankelijkheid ontbreken en er daarom geen sprake is van gezinsleven dat valt onder de bescherming van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, geen belangenafweging meer hoeft plaats te vinden.
13. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat, nu er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent bestaan of is gebleken, geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Voor een belangenafweging bestaat dan ook geen aanleiding. Daarbij komt dat de minister bij de beoordeling of eiseres kon worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat uitzetting leidt tot strijd met artikel 8 van het EVRM of onevenredige hardheid, die belangen van eiseres alsnog heeft betrokken. Eiseres heeft niet aangegeven waarom deze beoordeling onvoldoende is geweest of welke andere belangen relevant zijn. De grond slaagt niet. Het feit dat eiseres zwanger was ten tijde van het bestreden beluit van haar tweede kind maak het voorgaande niet anders.
14. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat geen sprake is van onevenredige hardheid. Eiseres heeft daartoe geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. De minister heeft er bovendien terecht op gewezen dat eiseres een aanvraag kan indienen voor een afgeleid verblijfsrecht bij haar inmiddels in Nederland geboren kind.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
De griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.