Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. De minister mocht de aanvraag van eiseres afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vrijstelling van griffierecht
4. Iemand die beroep instelt moet op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. In een zaak als deze bedraagt het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid onder b, van de Awb € 187,-.
5. Eiseres heeft op 11 oktober 2023 de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Op 16 oktober 2023 heeft eiseres het beroep op betalingsonmacht ingetrokken. De rechtbank heeft bij brief van 21 maart 2024 het beroep op betalingsonmacht voorlopig toegewezen. Eiseres stelt op zitting dat zij in de veronderstelling was dat zij het griffierecht niet hoefde te betalen.
6. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht definitief toe. Eiseres heeft met het door haar ingediende formulier voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.
7. De minister heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en ook niet van het mvv-vereiste kan worden vrijgesteld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben. Daarbij heeft referent op 4 juli 2023 laten weten dat de relatie is verbroken. Uitzetting is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ook is het besluit volgens de minister niet onredelijk hard. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Duurzame en exclusieve relatie
8. Eiseres heeft op zitting aangevoerd dat zij weldegelijk (weer) een relatie heeft met referent, die ook op de zitting aanwezig was.
9. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiseres en referent op zitting hebben verklaard dat zij weer een relatie hebben niet leidt tot vernietiging van het besluit. De rechtbank toetst het bestreden besluit ex tunc. Dat betekent dat de rechtbank de situatie beoordeelt aan de hand van feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van het bestreden besluit. Verder staat vast dat referent de minister op 4 juli 2023 heeft gebeld om te melden dat de relatie voorbij was. Eiseres en referent hebben dit ook ter zitting bevestigd. Verder hebben eiseres en referent noch in het beroepschrift, noch anderszins voorafgaande aan de zitting aan de minister of aan de rechtbank laten weten dat zij hun relatie hebben hervat. Dit betekent dat de minister er ten tijde van het bestreden besluit vanuit mocht gaan dat er niet langer sprake was van een relatie tussen eiseres en referent.
10. Daarbij komt dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de inhoudelijke beoordeling van de minister dat ook voorafgaand aan de mededeling van referent dat de relatie was verbroken geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. De enkele stelling van eiseres ter zitting dat de relatie is hersteld, maakt de vaststelling van de minister dat eiseres en referent ten tijde van het bestreden besluit en daar voorafgaand geen duurzame en exclusieve relatie hadden dan ook niet anders.
Belangenafweging en onevenredige hardheid
11. Eiseres stelt dat de minister bij nemen van het bestreden besluit haar belangen niet heeft afgewogen en dat de gevolgen van het besluit voor haar en haar kind nadelig zijn.
12. De minister wijst er terecht op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 27 maart 2024heeft overwogen dat in zaken waarin de minister na beoordeling van alle feiten en omstandigheden heeft vastgesteld dat bijkomende elementen van afhankelijkheid ontbreken en er daarom geen sprake is van gezinsleven dat valt onder de bescherming van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, geen belangenafweging meer hoeft plaats te vinden.
13. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat, nu er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent bestaan of is gebleken, geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Voor een belangenafweging bestaat dan ook geen aanleiding. Daarbij komt dat de minister bij de beoordeling of eiseres kon worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat uitzetting leidt tot strijd met artikel 8 van het EVRM of onevenredige hardheid, die belangen van eiseres alsnog heeft betrokken. Eiseres heeft niet aangegeven waarom deze beoordeling onvoldoende is geweest of welke andere belangen relevant zijn. De grond slaagt niet. Het feit dat eiseres zwanger was ten tijde van het bestreden beluit van haar tweede kind maak het voorgaande niet anders.
14. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat geen sprake is van onevenredige hardheid. Eiseres heeft daartoe geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. De minister heeft er bovendien terecht op gewezen dat eiseres een aanvraag kan indienen voor een afgeleid verblijfsrecht bij haar inmiddels in Nederland geboren kind.