ECLI:NL:RBDHA:2024:2150
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 januari 2024 behandeld, waarbij eiseres, haar dochters, haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alleen van haar dochter afhankelijk is voor de benodigde zorg, zoals vereist onder artikel 16 van de Dublinverordening. Hoewel eiseres medische stukken heeft overgelegd, blijkt uit de informatie dat zij niet kan aantonen dat haar dochter een unieke positie als zorgverlener heeft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris geen toepassing hoefde te geven aan artikel 16, omdat er geen sprake is van een motiveringsgebrek of onzorgvuldige voorbereiding van het besluit.
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat haar hoge leeftijd en de aanwezigheid van haar dochters in Nederland aanleiding hadden moeten zijn om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiseres.