ECLI:NL:RBDHA:2024:21527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.34170 en NL24.34171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, geboren in 1985 en van Azerbeidzjaanse nationaliteit, heeft op 18 mei 2021 een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd door de Minister van Asiel en Migratie op 23 augustus 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 5 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en een informant. Eiser had eerder problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de Hizmet-beweging, maar zijn eerdere asielaanvraag was in juni 2020 afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de Minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde rechtbankuitspraak uit Azerbeidzjan niet relevant zou zijn voor zijn asielaanvraag. Na een hoger beroep heeft de hoogste bestuursrechter de Minister opgedragen om de aanvraag opnieuw te beoordelen. De Minister heeft echter opnieuw de aanvraag afgewezen, waarbij hij zich baseerde op een individueel ambtsbericht dat de echtheid van de overgelegde documenten betwistte. De rechtbank concludeert dat de Minister op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de Minister onzorgvuldig heeft gehandeld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De rechtbank veroordeelt de Minister tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.34170 en NL24.34171
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 18 mei 2021 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Zengin als tolk, [naam] als informant, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1985 en heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Aan zijn eerdere asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Azerbeidzjan betrokken was bij de Hizmet-beweging en dat hij hierdoor problemen heeft gehad met de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
3. Verweerder heeft de eerdere aanvraag van eiser afgewezen in juni 2020. Hoewel verweerder wel geloofwaardig vond dat eiser betrokken was geweest bij de Hizmet-beweging, vond verweerder het niet geloofwaardig dat eiser hierdoor problemen had ondervonden met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Eiser had een oproep en een opsporingsbevel overgelegd waarvan door Bureau Documenten is geconcludeerd dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Ook had eiser inconsistente verklaringen afgelegd. Eiser heeft toentertijd beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder. Dit beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. [1] Het afwijzende besluit van juni 2020 staat daarmee in rechte vast.
4. Aan zijn opvolgende asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij inmiddels door de rechtbank in Azerbeidzjan veroordeeld is tot 72 maanden celstraf vanwege zijn betrokkenheid bij de Hizmet-beweging. Eiser heeft hierbij de uitspraak van de rechtbank overgelegd.
5. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiser in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard omdat de rechtbankuitspraak de kans dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming niet aanzienlijk groter zou maken. Bureau Documenten had de rechtbankuitspraak onderzocht en heeft vastgesteld dat de echtheid van het document niet te beoordelen is. Verder deed het volgens verweerder afbreuk aan de waarde van de rechtbankuitspraak dat daarin verwezen werd naar de oproep en het opsporingsbevel, waarvan Bureau Documenten eerder had geoordeeld dat deze documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie.
6. De rechtbank heeft het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eisers opvolgende asielaanvraag ongegrond verklaard. [2] De hoogste bestuursrechter heeft het daartegen door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, omdat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door eiser overgelegde uitspraak niet relevant kan zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. [3] De uitspraak sluit aan bij het asielrelaas van eiser. De enkele omstandigheid dat Bureau Documenten de authenticiteit van de uitspraak niet kan vaststellen vanwege het ontbreken van referentiemateriaal is niet zonder meer voldoende onderbouwing voor de conclusie dat dit stuk niet relevant kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Ook de omstandigheid dat in de overgelegde uitspraak wordt verwezen naar twee andere, vermoedelijk onbevoegd opgemaakte, documenten is daarvoor onvoldoende onderbouwing. De hoogste bestuursrechter heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid om op andere manieren de uitspraak te verifiëren, bijvoorbeeld door via de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging ter plaatse een vertrouwenspersoon in te schakelen.
7. Naar aanleiding van de uitspraak van de hoogste bestuursrechter heeft verweerder opnieuw beslist op eisers opvolgende asielaanvraag. Volgens verweerder bestaat eisers asielrelaas uit de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen vanwege betrokkenheid bij de Hizmet-beweging.
Verweerder heeft in de vorige asielprocedure eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig gevonden en blijft hierbij. De problemen vanwege betrokkenheid bij de Hizmet-beweging vindt verweerder nog altijd ongeloofwaardig. Verweerder heeft de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht om een onderzoek te verrichten en de bevindingen daarvan neer te leggen in een individueel ambtsbericht. Uit dit individuele ambtsbericht van 3 juli 2024 is gebleken dat de rechtbankuitspraak die eiser heeft overgelegd geen kopie is van een echt document. Met dit overgelegde document kan daarom niet bewezen worden dat eiser wordt gezocht door de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanwege het plegen van een strafbaar feit. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiser daarom afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond [4] , gewezen op het terugkeerbesluit dat in het besluit van juni 2020 was opgelegd en nog steeds geldt, en een inreisverbod van twee jaar opgelegd aan eiser.
Wat vindt eiser in beroep?
8. Allereerst verzoekt eiser om de inhoud van de zienswijze onverkort als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft verweerder ten onrechte beslist dat eiser onmiddellijk Nederland moet verlaten en dat aan hem een inreisverbod van twee jaar wordt opgelegd. Verder is het bestreden besluit onzorgvuldig en niet deugdelijk gemotiveerd tot stand gekomen en heeft verweerder onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht. Ten eerste is de inhoud van de zienswijze onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Ten tweede heeft verweerder eiser ten onrechte niet (aanvullend) gehoord. Verweerder kon de kennis omtrent relevante feiten en af te wegen belangen die nodig is voor het nemen van een zorgvuldige beslissing niet vergaren zonder aanvullend gehoor van eiser. [5] Ten derde had verweerder de overgelegde vertaling van de rechtbankuitspraak ook bij de beoordeling van de bewijswaarde van het document moeten betrekken. Bovendien is eiser nog op zoek naar een contra-expert, maar de financiering hiervoor is nog niet geregeld. Indien de contra-expert tot een andere beoordeling komt dan uit het individueel ambtsbericht blijkt, leidt dat tot een aanmerkelijk grotere kans dat eiser wel in aanmerking komt voor internationale bescherming. Eiser doet een beroep op de ‘equality of arms’ wanneer hij niet in staat is om de contra-expertise te betalen en verzoekt de rechtbank om dan zelf een onafhankelijk deskundige te benoemen. Wanneer eiser niet in aanmerking komt voor erkenning als Verdragsvluchteling, meent hij in ieder geval aannemelijk te hebben gemaakt dat hij bij terugkeer naar Azerbeidzjan een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM [6] . Tot slot heeft de gemachtigde van eiser er op de zitting nog op gewezen dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen, omdat het ondertekend is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. Het beroep is ongegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
10. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Met ingang van 2 juli 2024 zit asiel in de portefeuille van de Minister van Asiel en Migratie. Het besluit is genomen op 23 augustus 2024 en had daarom uit naam van de Minister van Asiel en Migratie genomen moeten worden. Dit is een gebrek in het besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Het besluit is namelijk ondertekend door een ambtenaar van de IND die daartoe bevoegd was op grond van artikel 6.4 en artikel 6.5 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. [7]
11. Eiser heeft verzocht de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van de zienswijze kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het besluit te vernietigen en gaat hierna in op de in beroep aangevoerde gronden.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden. Eiser is op 18 juli 2022 gehoord naar aanleiding van zijn opvolgende asielaanvraag. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser nader gehoord had moeten worden over hoe hij aan de rechtbankuitspraak is gekomen en waarom hij vindt dat dit document zijn asielrelaas ondersteunt. In het gehoor van 18 juli 2022 zijn aan eiser echter vragen gesteld over hoe hij de rechtbankuitspraak heeft ontvangen, wat er in de uitspraak staat en wat eiser vreest bij terugkeer naar Azerbeidzjan. Eiser heeft geen overige feiten en omstandigheden aangegeven waarover hij aanvullend gehoord had willen worden die verweerder mee had moeten nemen bij de beoordeling van zijn aanvraag.
13. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn samenwerkingsplicht. Verweerder heeft eiser naar aanleiding van zijn aanvraag gehoord en had hem niet nog aanvullend hoeven horen. Naar aanleiding van de uitspraak van de hoogste bestuursrechter dat verweerder de aanvraag eerder ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft verweerder de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld. Ook heeft verweerder onderzoeksvragen uitgezet bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Eiser heeft niet nader gemotiveerd wat verweerder volgens hem nog meer had moeten doen in het kader van de samenwerkingsplicht.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Ten eerste heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt een gegronde vrees te hebben voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade te lopen. Uit het individueel ambtsbericht blijkt dat de rechtbankuitspraak die eiser bij zijn opvolgende asielaanvraag heeft overgelegd, geen kopie is van een echt document. De rechtbankuitspraak heeft er daarom niet toe hoeven leiden dat verweerder eisers problemen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, in weerwil van het eerdere besluit in juni 2020 dat in rechte vaststaat, alsnog geloofwaardig heeft moeten achten. Omdat de rechtbankuitspraak niet echt is, heeft verweerder de vertaling daarvan ook niet hoeven betrekken bij de beoordeling. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser heeft aangevoerd in de zienswijze en eiser heeft niet nader onderbouwd op welke punten verweerder niet (voldoende) in zou zijn gegaan.
14.1.
Eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd op zoek te zijn naar een contra-expert en bezig te zijn met de financiering. Eiser heeft de rechtbank niet verzocht om de behandeling van zijn zaak aan te houden in afwachting van een rapport van een contra-expert. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat intussen duidelijk is dat eiser de contra-expertise niet kan betalen. Het enkele feit dat het niet mogelijk is om een contra-expertise over te leggen, betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat eiser hiervoor moet worden gecompenseerd vanwege het beginsel van ‘equality of arms’. Eiser heeft ook in dat geval namelijk de mogelijkheid om met ander relevant bewijs te komen. Wanneer eiser concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren brengt, mag verweerder vervolgens niet zonder nadere motivering van het individueel ambtsbericht uitgaan. [8] Eiser heeft een informant, de heer [naam] , meegenomen naar de zitting. De informant heeft verklaard dat hij in Azerbeidzjan de advocaat is geweest van eiser bij twee aanhoudingen in 2017. Ook heeft de informant een aanhoudingsbevel van hemzelf aan de rechtbank laten zien, om aan te tonen dat hierop een zelfde stempel staat als op het document van eiser. De kopie van het aanhoudingsbevel van informant, dat eiser ook heeft toegevoegd aan het dossier, is geen origineel stuk en onvertaald. Het enkele gegeven dat de stempels op het aanhoudingsbevel van de informant en op de door eiser overgelegde rechtbankuitspraak op het eerste oog overeenkomsten vertonen, is voor de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het individueel ambtsbericht. De verklaring van de informant, over wie verweerder opmerkt dat hij niet als een onafhankelijke getuige kan worden gezien, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin van zodanig gewicht dat deze een concreet aanknopingspunt oplevert voor twijfel aan de bijzonder stellige conclusie in het individueel ambtsbericht dat de rechtbankuitspraak geen kopie is van een echt document. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om eiser vanwege het beginsel van ‘equality of arms’ compensatie te bieden.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers asielaanvraag heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft gemotiveerd dat eiser kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst gezien de bevindingen in het individueel ambtsbericht. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom hiervan geen sprake zou zijn. Ook heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond omdat sprake is van een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard.
16. Eiser heeft in juni 2020 al een terugkeerbesluit gekregen. Omdat dit terugkeerbesluit in rechte vaststaat en eiser Nederland niet binnen vier weken heeft verlaten, moet hij Nederland onmiddellijk verlaten. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom hem opnieuw een vrijwillige vertrektermijn zou moeten worden gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook op goede gronden een inreisverbod aan eiser heeft opgelegd. Omdat eisers aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond, is verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a van de Vw gehouden om een inreisverbod op te leggen. Hoewel verweerder hier op grond van artikel 66a, achtste lid van de Vw van af kan zien, heeft eiser geen omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan verweerder in dit geval had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
18. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
19. In het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/de voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Dordrecht, van 20 november 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:10548.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 september 2022, NL22.15226 (niet gepubliceerd).
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1316.
4.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder e en g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Zie artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1904, r.o. 3.2.