Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Is sprake van een aanvullend besluit dat in de beoordeling mag worden betrokken?
5. De minister heeft op 29 oktober 2024 een document genaamd
“Beschikking aanvullend of bestuurlijke lus” ingediend, waarin zij – kort gezegd – nader ingaat op de belangen van de kinderen. Eiseres voert primair aan dat het nieuwe besluit, wat in aanvulling op het bestreden besluit is genomen, buiten beschouwing moet blijven. Dit, omdat het een aanvullende motivering betreft die te laat in het geding is gebracht. Door dit pas op 29 oktober 2024 te doen, heeft de minister volgens eiseres gehandeld in strijd met de goede procesorde. Subsidiair stelt eiseres dat – indien deze aanvullende motivering in de beoordeling wordt betrokken – het beroep gegrond moet worden verklaard, omdat met deze aanvulling door de minister wordt erkend dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd.
6. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van
een aanvullend besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dat geval richt het beroep zich van rechtswege mede tegen dit besluit. De rechtbank stelt vast dat de brief van 29 oktober 2024 alleen een nadere motivering van het bestreden besluit van 11 oktober 2024 bevat. Het is vaste rechtspraak dat voor toepassing van artikel 6:19 van de Awb sprake moet zijn van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, en dat daarvan geen sprake is wanneer de rechtsgevolgen van een besluit met de nadere motivering niet zijn gewijzigd.² De minister heeft met de brief van 29 oktober 2024 niet beoogd het bestreden besluit in te trekken en te vervangen. De brief bevat verder geen inhoudelijke wijziging van dat besluit of van het daaraan onderliggende rechtsoordeel. Ook het rechtsgevolg van het bestreden besluit is met de nadere motivering van 29 oktober 2024 niet gewijzigd. De brief van 29 oktober 2024 is dan ook geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb.
7. De rechtbank overweegt dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen van eiseres. Dit stelt eiseres terecht. Om deze reden kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad, nu de minister in haar schrijven van 29 oktober 2024 een aanvullende motivering heeft gegeven waarbij alsnog alle belangen van de kinderen in aanmerking zijn genomen. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gehad om hierop te reageren. Zij heeft dit ter zitting ook gedaan. Gelet hierop, zal de rechtbank dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiseres voert aan dat het voornemen enkel een standaard voornemen betreft. Haar persoonlijke omstandigheden zijn niet kenbaar in de besluitvorming betrokken en zijn aldus niet meegewogen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:926. 9. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023³ oordeelt de Afdeling dat de minister in het voornemen in elk geval alle voor haar standpunt dragende overwegingen moet opnemen. Het is niet onzorgvuldig als de minister vervolgens pas in het bestreden besluit gedetailleerd ingaat op wat door de vreemdeling in zijn persoonlijke verklaringen en eventuele zienswijze naar voren is gebracht.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het voornemen alle voor haar standpunt dragende overwegingen heeft opgenomen. De minister heeft in het voornemen uiteengezet waarom zij, in wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding ziet om niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk en dat zij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag op grond van haar discretionaire bevoegdheid aan zich te trekken. Ook in het bestreden besluit en het aanvullend schrijven van 29 oktober 2024 zijn dit de dragende overwegingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit, bezien in samenhang met het aanvullend schrijven, de verklaringen van eiseres over haar individuele situatie voldoende betrokken. Zoals uit rechtsoverweging 6 volgt, heeft zij de belangen van de kinderen in het bestreden besluit onvoldoende betrokken. Nu die alsnog in het aanvullend schrijven nader uiteen zijn gezet en in de beoordeling zijn betrokken, oordeelt de rechtbank dat daarmee het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd.
11. Eiseres voert verder aan dat, gelet op alles wat zij heeft aangevoerd, de minister de asielaanvraag van eiseres aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiseres vreest voor eerwraak door mannelijke familieleden in Frankrijk. Eiseres meent dat de Franse autoriteiten haar niet kunnen beschermen tegen eerwraak. Eventuele hulp zal niet effectief of zelfs te laat zijn. Daarnaast zijn rust en stabiliteit voor eiseres haar kinderen van groots belang. Dit kunnen zij in Frankrijk niet vinden, vanwege de angst voor eerwraak tegen eiseres. De minister heeft onvoldoende rekenschap gegeven voor de ernst van de bedreigingen en de gevolgen hiervan.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister in eiseres haar individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om haar aanvraag in behandeling te nemen. Eiseres heeft niet onderbouwd hoe concreet of actueel het gevaar is waar zij voor vreest. Eiseres heeft eerder maar drie dagen in Frankrijk verbleven. Niet is gebleken dat zij toen gevaar liep en de hulp van de autoriteiten niet kon inroepen. Haar vrees is dan ook niet, althans niet onderbouwd, gebaseerd op persoonlijke ervaringen in Frankrijk. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij voorkomende problemen niet op tijd kan klagen bij de (hogere) autoriteiten in Frankrijk of dat dit bij voorbaat zinloos is of dat de hulp te laat zal komen. De stelling van eiseres dat de minister het punt mist dat eiseres gevaar loopt bij terugkeer, volgt de rechtbank daarom niet. De minister gaat terecht uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Daarnaast stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de Franse autoriteiten - middels het claimakkoord - garanderen dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voorvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Bij voorkomende problemen kan eiseres aangifte doen bij de daartoe aangewezen Franse autoriteiten.
13. Met betrekking tot de belangen van de kinderen stelt de rechtbank voorop dat het in het belang van het kind is om als uitgangspunt te nemen dat zijn situatie onlosmakelijk is verbonden met die van zijn ouders, in dit geval eiseres. De rechtbank volgt de minister in haar redenering dat niet wordt geconcretiseerd op welke manier de overdracht naar Frankrijk onevenredig hard zou zijn, anders dan dat de kinderen nu rust en stabiliteit ervaren en in Frankrijk niet, vanwege de vrees voor eerwraak op eiseres. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waarmee zij dat onderbouwt of waaruit volgt dat overdracht
naar Frankrijk de ontwikkeling van haar minderjarige kinderen negatief zal beïnvloeden. Om deze reden concludeert de minister niet ten onrechte dat de belangen van de minderjarige kinderen geen bijzondere omstandigheid vormen in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.