ECLI:NL:RBDHA:2024:21627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.49926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een Poolse vreemdeling. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die in 2022 naar Polen was uitgezet, betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en voerde aan dat hij Nederland daadwerkelijk had verlaten en dat de drangbeschikking zijn gelding had verloren. De rechtbank oordeelde dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het risico op onttrekking aan het toezicht, terecht waren toegepast. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op de juiste grondslag was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49926

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 18 december 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 19 december 2024 een verweerschrift ingediend. Op 19 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1998 en heeft de Poolse nationaliteit.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de bewaring onrechtmatig is. Eiser is in 2022 op grond van een drangbeschikking uitgezet naar Polen. Hem is niet verteld dat hij niet meer terug mag keren naar Nederland. Overigens is eiser pas na twee jaar teruggekeerd uit Polen. Eiser heeft Nederland dus wel degelijk daadwerkelijk verlaten. De drangbeschikking heeft daarom zijn gelding heeft verloren. Gelet hierop kunnen de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i, die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, geen stand houden. Immers aan eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich heeft onttrokken aan het toezicht. Ook de zware grond 3c is niet van toepassing. Eiser is teruggekeerd naar Polen en de drangbeschikking is niet meer van toepassing. De zware grond 3i is ook niet juist. Eiser verblijft onrechtmatig in vreemdelingenbewaring en hij zal alle aanzeggingen opvolgen. De lichte gronden betwist eiser niet, echter omdat de zware gronden geen stand kunnen houden dient de bewaring te worden opgeheven.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Uit de beschikking van 3 mei 2022 volgt dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft op basis van het Unierecht. Deze beschikking is nog altijd van kracht. Alhoewel eiser in juli 2022 is uitgezet naar Polen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd en dat zijn terugkeer geen voortzetting is van zijn eerdere verblijf in Nederland. [1] Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Polen een bestaan heeft opgebouwd en daar enige binding heeft die verder strekt dan zijn feitelijke aanwezigheid. Ook is niet gebleken dat eiser het centrum van zijn persoonlijke of professionele belangen naar Polen heeft overgebracht. [2] De rechtbank is daarom van oordeel dat de duur van eisers afwezigheid in Nederland niet van doorslaggevend belang is en dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
5. Gelet op de conclusie onder rechtsoverweging 4 kunnen de beroepsgronden van eiser gericht tegen de zware gronden evenmin slagen. Nu eiser als gevolg van de drangbeschikking nog altijd geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland volgt daaruit ook dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. De zware grond 3a is daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Dat geldt ook voor de zware grond 3b. Eiser heeft zich na aankomst in Nederland niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Ook de zware grond 3c heeft verweerder terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Niet in geschil is dat bij beschikking van 3 mei 2022 het verblijfrecht van eiser in Nederland is beëindigd. Eiser heeft aan de vertrekplicht die uit die beschikking voortvloeit niet uit eigen beweging gevolg gegeven. Eiser is vanuit vreemdelingenbewaring uitgezet naar Polen.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b en 3c al voldoende zijn. Hieruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht en de gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het arrest F.S. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:562.