ECLI:NL:RBDHA:2024:21638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.37287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Poolse burger in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Poolse burger, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 2 september 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 24 september 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft op 16 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.

Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is in 2009 naar Nederland gekomen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van het Protocol nr. 24 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dat stelt dat EU-burgers in principe geen recht hebben op asiel in Nederland, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen eerlijk proces heeft gehad in Polen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een reëel risico op schending van zijn rechten bij terugkeer naar Polen.

De rechtbank wijst erop dat de Europese Commissie op 29 mei 2024 de artikel 7-procedure heeft gesloten, wat betekent dat er geen aanleiding meer is om aan te nemen dat Polen geen veilig land is. Eiser heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die zijn claims ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37287

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 2 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 september 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook is er een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De achtergrond van het geschil
4. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij is naar eigen zeggen in 2009 naar Nederland gekomen en op 18 oktober 2013 door de politie geïdentificeerd en geregistreerd als vreemdeling. Bij besluit van 3 januari 2020 heeft de minister vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Bij uitspraak van 16 september 2021 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het door eiser tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. Op 7 november 2022 heeft de Vreemdelingenpolitie eenheid Oost-Brabant een voorstel tot intrekking van eisers verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingwet doen uitgaan. Op
1 juli 2024 volgde een voorstel tot ongewenstverklaring.
4.1.
Op 17 augustus 2018 heeft de officier van Justitie bij de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam een vordering op grond van artikel 23 van de Overleveringswet ontvangen. Deze vordering betrof het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel. Het aanhoudingsbevel was op 17 april 2018 door het Regionaal Court in Lublin, Polen ingediend en strekte tot de aanhouding en overlevering van eiser aan Polen. De rechtbank Amsterdam heeft op 13 november 2018 [2] uitspraak gedaan in de overleveringsprocedure en heeft de overlevering van eiser geweigerd.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van Protocol nr. 24 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (het Protocol). Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie (EU). Een vreemdeling met een EU-nationaliteit komt in Nederland niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Het beroep van eiser op dit artikel kan niet slagen, omdat de inbreukprocedure op 29 mei 2024 door de Europese Commissie (EC) is gesloten. De omstandigheid dat de rechtbank Amsterdam in haar uitspraak van 13 november 2018 de overlevering van eiser aan Polen heeft geweigerd vormt ook geen reden om de aanvraag van eiser inhoudelijk te beoordelen nu de overlevering is geweigerd om formele redenen. De weigering betekent niet dat eiser geen eerlijk proces heeft gehad of dat hij geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Dit heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd. Daarom ziet de minister geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van één van de uitzonderingssituaties zoals bedoeld in het Protocol. Omdat eiser niet heeft onderbouwd dat hem het recht op een eerlijk proces is ontzegd of dat hem een onredelijk lange gevangenisstraf is opgelegd, is er ook geen sprake van een (reëel risico op) schending van artikel 3 van het Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Gronden
6. Eiser heeft aangevoerd dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er ten aanzien van Polen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de EC de artikel 7-procedure inmiddels heeft gesloten. Hiermee wordt miskent dat eisers rechten zijn geschonden op het moment van de strafrechtelijke procedure. Bovendien betekent het sluiten van de artikel 7- procedure niet automatisch dat alle fundamentele problemen met betrekking tot het Poolse rechtssysteem zijn opgelost. Nu eisers strafzaak zich afspeelde tijdens een periode van instabiliteit en systematische tekortkomingen, heeft hij geen eerlijk proces gehad. Dit argument wordt ondersteund door het feit dat er brede internationale zorgen bestonden over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen gedurende de periode waarin eiser werd berecht. In het geval van eiser is er sprake van ernstige procedurele onregelmatigheden die erop wijzen dat eiser niet in staat is geweest om zich te verdedigen en dat er dus sprake is van een schijnvonnis. Het feit dat de Poolse autoriteiten, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de rechtbank Amsterdam geen duidelijkheid hebben verschaft over het verloop van de strafrechtelijke procedure en de veroordeling van eiser wijst op een fundamenteel gebrek aan transparantie. Zonder transparantie is het vrijwel onmogelijk om een effectieve verdediging te voeren. Daarnaast is een punt van zorg dat de Poolse raadsman van eiser heeft verklaard dat er geen sprake is geweest van een inhoudelijke behandeling van de strafzaak van eiser, maar dat er sprake was van een verzamelvonnis. Dit suggereert dat de zaak mogelijk gebundeld is met andere zaken, zonder dat zijn individuele verdediging of omstandigheden in overweging zijn genomen. Ook heeft de Poolse raadsman verklaard dat eiser ten tijde van bepaalde zaaknummers (5, 6 en 7) mogelijk geen advocaat heeft gehad en zelfs niet op de hoogte was dat er een zaak met nummer 7 had plaatsgevonden. Dit vormt een ernstige schending van het recht op verdediging en het recht om geïnformeerd te worden over de aard en de reden van de beschuldigingen tegen hem. Ook het feit dat het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) niet voldeed aan de procedurele vereisten, roept ernstige twijfel op over de rechtmatigheid van de strafprocedure en de mogelijkheid voor eiser om zijn rechten effectief uit te oefenen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt in beroep het Pools strafrechtelijk vonnis, met een vertaling overgelegd; evenals Poolse artikelen van het internet en een mailwisseling met de Poolse gemachtigde van eiser.
De beoordeling door de rechtbank
7. Op grond van het Protocol beschouwen de lidstaten van de Europose Unie elkaar als veilige landen van oorsprong in asielzaken, voor alle juridische en praktische doeleinden. Daaraan ligt het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten grondslag. Een lidstaat kan een asielverzoek alleen overwegen of ontvankelijk verklaren als een van de in het Protocol onder sub a tot en met d genoemde omstandigheden zich voordoet. Het gaat dan om situaties waarin niet langer op voorhand wordt aangenomen dat een lidstaat kan worden beschouwd als veilig land.
7.1.
Vaststaat dat eiser een onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Unie, namelijk Polen. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de minister eisers asielaanvraag ontvankelijk kan verklaren op grond van sub b van het Protocol. Hiervan is sprake als de in artikel 7, eerste lid, van het VWEU bedoelde procedure in gang is gezet totdat de Raad een besluit heeft genomen over de lidstaat waarvan de aanvrager onderdaan is.
7.2.
Uit de jurisprudentie van de het Europees Hof van Justitie [3] (Hof) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het Protocol lidstaten ook de ruimte biedt om een asielaanvraag na aanvang van een artikel 7-procedure nog steeds niet-ontvankelijk te verklaren. De minister heeft daarbij een zekere beoordelingsruimte en de rechter is bij een beroep op het Protocol gehouden te toetsen of de minister niet buiten deze beoordelingsruimte is getreden. [4] Uit deze jurisprudentie volgt verder dat het starten van een artikel 7-procedure alleen in uitzonderlijke gevallen aanleiding kan geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7.3.
Vaststaat dat ten tijde van het in Polen tegen eiser gevoerde proces de door de EC op gang gebrachte artikel 7-procedure nog liep. Deze procedure was in gang gezet, omdat er zorgen bestonden over ontwikkelingen die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen konden schaden. Nadat de EC was gebleken dat er niet langer een duidelijk gevaar bestond voor een ernstige schending van de Poolse rechtsstaat, heeft zij op 29 mei 2024 de procedure gesloten. Dit betekent dat er om die reden geen aanleiding meer bestaat om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7.4.
In het geval van eiser ligt daarom de vraag voor of hij desondanks aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Polen in zijn algemeenheid zodanig is dat hij bij terugkeer, als Poolse staatsburger, een reëel risico loopt terecht te komen in een situatie die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest) en dat de minister ten opzichte van hem niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, dan wel dat de minister in het concrete geval van eiser van overdracht aan Polen moet afzien, omdat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Polen geen eerlijk proces heeft gehad wat maakt dat in eisers situatie het klachtrecht in Polen niet naar behoren functioneert.
7.5.
Ten aanzien van de door eiser bij de gronden overgelegde stukken van internet wijst de rechtbank erop dat, hoewel de ontwikkelingen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen verontrustend waren en de situatie nog steeds voor verbetering vatbaar is, het Hof in het eerder aangehaalde arrest LM heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de rechterlijke macht in een lidstaat onder druk staat, niet noodzakelijkerwijs van invloed is op elke beslissing die de rechterlijke instanties van die lidstaat in een specifiek geval kunnen nemen en dat er per individueel geval beoordeeld moet worden of sprake is van risicofactoren die maken dat juist het proces van het betreffende individu is beïnvloed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, nog afgezien van het feit dat de door eiser eerst in beroep overgelegde stukken niet gedateerd zijn en onduidelijk is of ze afkomstig zijn van een objectieve bron en of ze door een beëdigd vertaler zijn vertaald, terecht gesteld dat, deze stukken niet specifiek op eiser zien. Eiser heeft met het overleggen van deze stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen eerlijk proces heeft gehad.
7.6.
Ten aanzien van het beroep van eiser op de uitspraak van 13 november 2018 van de Internationale Rechtshulpkamer van rechtbank Amsterdam is de rechtbank van oordeel dat de minister gevolgd kan worden in zijn standpunt dat uit de uitspraak volgt dat het overleveringsverzoek is afgewezen om formele redenen. Zoals blijkt uit de uitspraak heeft de rechtbank is de overlevering namelijk geweigerd, omdat het EAB niet aan de formele vereisten voldeed van de Overleveringswet en de Poolse autoriteiten niet hebben gereageerd op verzoeken om informatie daarover van de rechtbank. Uit de uitspraak volgt niet dat eiser geen eerlijk proces heeft gehad.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat eiser ook niet op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van een eerlijk proces. Zoals is aangegeven in het U.S. Department of State Country Report 2023, [5] waar door de minister ter zitting naar is verwezen, is er in Polen over het algemeen sprake van een eerlijk proces. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij geen eerlijk proces heeft gehad heeft eiser het Poolse vonnis en een e-mail van zijn Poolse gemachtigde overgelegd. De minister heeft echter terecht geconstateerd uit de mailwisseling blijkt dat eiser tijdens het proces juist bijstand van een advocaat heeft gehad. Het enkele feit dat eiser zelf niet bij de zitting aanwezig zou zijn geweest, terwijl zijn gemachtigde dat wel was, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake was van een oneerlijk proces. Verder blijkt uit de mail dat er een eis is ingediend om de EAB van tafel te krijgen. Hieruit volgt dat er sprake is van klachtmogelijkheden die ook door eiser worden gebruikt. Daarnaast bevestigt de Poolse gemachtigde in zijn mail dat in het Poolse vonnis geen aanknopingspunten zijn te vinden om op basis daarvan te concluderen dat er sprake is van een schijnvonnis of wel van een onrechtmatige veroordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om te komen tot een andere conclusie op basis van het vertaalde vonnis. [6]
7.8.
Ten aanzien van de door eiser eerst ter zitting naar voren gebrachte lijst met medicijnen die erop zou moeten wijzen dat hij heeft te kampen met psychische problematiek is de rechtbank van oordeel dat, omdat niet is aangeduid om welke psychische problematiek het gaat en niet aannemelijk is gemaakt dat de gestelde problematiek is veroorzaakt door hetgeen eiser zegt in Polen te hebben meegemaakt, dit niet kan leiden tot een ander oordeel.
7.9.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen eerlijk proces heeft gehad in Polen heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser na een terugkeer in Polen een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest of artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft niet geconcretiseerd waarom hij zich bij problemen niet voor bescherming tot de Poolse autoriteiten kan wenden. Evenmin is gesteld noch gebleken dat deze hem niet zouden kunnen en willen beschermen. Het enkele feit dat eiser nog een gevangenisstraf in Polen dient uit te zitten is hiertoe niet voldoende, nu niet is gebleken dat deze gevangenisstraf op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen en niet is gesteld dat deze onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en bekendgemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.AWB 20/5436.
2.RK-nummer 18/5952.
3.Zie de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 25 juli 2018 in de zaak LM (ECLI:EU:C:2018:586).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:282.
5.2023 Country Reports on Human Rights Practices: Poland, p. 6.
6.Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat uit het dossier niet blijkt dat het vonnis is vertaald door een beëdigd vertaler.