ECLI:NL:RBDHA:2024:2166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL23.13519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van het jongvolwassenenbeleid en artikel 8 van het EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij hun zoon, referent, in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 11 maart 2022 afgewezen, en dit besluit werd in een later bezwaar bevestigd. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers, referent en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan die van eisers en referent. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen eisers en referent, en dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is. De staatssecretaris had een belangenafweging moeten maken, maar heeft dit niet deugdelijk gedaan. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de objectieve belemmeringen die eisers ondervinden in Syrië en de invloed daarvan op de beslisruimte van de staatssecretaris.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eisers en referent in acht moeten worden genomen. Tevens moet de staatssecretaris het griffierecht en proceskosten aan eisers vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van het jongvolwassenenbeleid en de bescherming van het gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13519

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

[naam eiseres]eiseres,
Tezamen: eisers
V-nummers: [nummer eiser] en [nummer eiseres]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam referent]’ op grond van artikel 8 van het EVRM. [1]
2. Bij besluit van 11 maart 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Met het besluit van 5 april 2023 op het bezwaar van eisers (het bestreden besluit) is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
3. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, [naam referent] (referent), M. Ghorani als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers tegen het bestreden besluit.
6. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan de belangen van eisers en referent. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum eiser] 1946 en [geboortedatum eiseres] 1968 en zij hebben de Syrische nationaliteit. Eiseres verblijft in Turkije en eiser in Syrië. Referent is de zoon van eisers. Hij verblijft sinds januari 2020 in Nederland en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft op 16 april 2021 de huidige aanvraag ingediend. Referent was op dat moment 21 jaar oud.
Het bestreden besluit
8. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat het jongvolwassenenbeleid [2] op referent van toepassing is. Er is daarom sprake van familie- en gezinsleven tussen referent en eisers als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Echter de belangen van eisers en referent om hun gezinsleven in Nederland te kunnen uitoefenen wegen volgens de staatssecretaris minder zwaar dan de belangen van de Nederlandse overheid. Daarom heeft de staatssecretaris de aanvragen van eisers afgewezen.
9. Eisers voeren aan dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Allereerst stellen eisers zich op het standpunt dat een belangenafweging niet nodig is omdat het jongvolwassenenbeleid op referent van toepassing is. De aanvraag had op grond daarvan al ingewilligd moeten worden. Subsidiair voeren eisers aan dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel heeft laten uitvallen. Volgens eisers heeft de staatssecretaris onvoldoende gewicht toegekend aan het gezinsleven tussen eisers en referent en de situatie dat zij onvrijwillig van elkaar gescheiden zijn door de oorlog. Daarnaast heeft de staatssecretaris teveel gewicht toegekend aan de belangen van de Nederlandse Staat en een te ruime beoordelingsvrijheid toegepast. Ook stelt de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden alvorens gezinshereniging wordt toegestaan. Eisers beroepen zich ter onderbouwing van hun standpunten op verschillende arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). [3]
Is een belangenafweging nodig als het jongvolwassenenbeleid van toepassing is?
10. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat tussen eisers en referent op grond van het jongvolwassenenbeleid sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Anders dan eisers aanvoeren, betekent dat echter niet dat de staatssecretaris geen belangenafweging meer hoeft te maken en aan eisers een verblijfsvergunning moet verlenen. Als de staatssecretaris het jongvolwassenenbeleid van toepassing acht, dan is de volgende stap dat de staatssecretaris beoordeelt of weigering van het verblijf van eisers in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [4] De staatssecretaris moet in dat verband een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken en tot een fair balance (redelijk evenwicht) van die belangen moet komen. [5] De staatssecretaris moet, als de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling uitvalt, deugdelijk motiveren waarom de hechte persoonlijke banden en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond van eisers dat toepassing van het jongvolwassenenbeleid betekent dat de aanvragen om die reden al hadden moeten worden ingewilligd, slaagt daarom niet.
Heeft de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eisers kunnen laten uitvallen?
11. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit een belangenafweging heeft gemaakt. Bezien is of sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden, dat de belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt. In het voordeel van eisers is gewogen dat zij beschikken over een geldig document van grensoverschrijding, dat er geen antecedenten zijn die de openbare orde schaden en dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in Syrië. Verder heeft de staatssecretaris zwaarwegend in het voordeel meegewogen dat sprake is van gezinsleven tussen eisers en referent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In het nadeel van eisers heeft de staatssecretaris meegewogen dat het gaat om een eerste toelating en dat eisers een sterke binding hebben met het land van herkomst. Ook weegt de staatssecretaris in het nadeel van eisers mee dat referent een uitkering ontvangt en dat de kans gering is dat eisers in Nederland betaald werk zullen vinden. Eisers zullen daarom langdurig een beroep doen op de algemene middelen om te voorzien in hun levensonderhoud en voor de kosten voor medische zorg.
12. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging die de staatssecretaris heeft gemaakt niet deugdelijk is en niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en acht de gegeven motivering ontoereikend om de conclusie van de staatssecretaris dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt te kunnen dragen.
13. De rechtbank betrekt in dat verband in de eerste plaats dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is geacht op referent. De staatssecretaris heeft gelet daarop een onjuist toetsingskader toegepast door te stellen dat, ondanks het jongvolwassenenbeleid, sprake moet zijn van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan op hem een positieve verplichting rust om verblijf toe te staan aan eisers. Daarnaast volgt al uit het gegeven dat dat beleid van toepassing is, dat sprake is van een zekere afhankelijkheid tussen eisers en referent. Hoewel de staatssecretaris dit in het voordeel van eisers heeft meegewogen, relativeert hij deze afhankelijkheid ten onrechte sterk door te stellen dat het beschermenswaardig gezinsleven tussen eisers en referent op de huidige wijze op afstand voortgezet kan worden. De staatssecretaris miskent in dat verband bovendien dat hij heeft aangenomen dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst omdat referent in het bezit is van een asielvergunning. Eisers hebben er verder terecht op gewezen dat het gegeven dat sprake is van een objectieve belemmering ook van invloed kan zijn op de beslisruimte van de staatssecretaris. Dit volgt uit rechtsoverweging 145 van het arrest van het EHRM van 9 juli 2021 in de zaak MA tegen Denemarken [6] die als volgt luidt:
“The situation of general violence in a country may be so intense as to conclude that any
returnee would be at real risk of Article 3 ill-treatment solely on account of his or her presence there. The absolute nature of the right under Article 3 does not allow for any exceptions or justifying factors or balancing of interests. Accordingly, an increased influx of migrants cannot absolve a State of its obligation under that provision (see, for example, Khlaifia and Others v. Italy, cited above, § 114). In principle, this factor may also reduce the latitude enjoyed by States in striking a fair balance between the competing interests of family reunification and immigration control under Article 8.”
14. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de staatssecretaris voldoende rekening gehouden heeft met het bestaan van een objectieve belemmering en de invloed daarvan op de beslisruimte van de staatssecretaris in het individuele geval van eisers en referent, bij wie een beschermenswaardig gezinsleven aanwezig is geacht. Bovendien blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende hoe de staatssecretaris de belangen, die in het voordeel wegen van eisers, kenbaar in onderlinge samenhang heeft gewogen ten opzichte van de belangen van de Nederlandse Staat. Tot slot volgt de rechtbank niet dat de staatssecretaris aan eisers kan tegenwerpen dat referent niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet en niet volledig in het levensonderhoud van zijn ouders zal kunnen voorzien wanneer zij naar Nederland komen. Het voorzien in het eigen levensonderhoud is een contra-indicatie bij de toepassing van het jongvolwassenenbeleid. De staatssecretaris heeft dit beleid voor eisers van toepassing geacht. Verweerder kan dan niet in het kader van de belangenafweging het niet kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud tegenwerpen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. [7] Dit betekent dat eisers gelijk krijgen en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor acht weken.
16. Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) aan
eisers moet vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro)
aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
2.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Mugenzi, Tanda-Muzinga en Senigo Longue e.a. t. Frankrijk van 10 juli 2014,
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
5.In deze zin ook de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3660.
6.ECLI:CE:ECHR:2021:0709JUD000669718.
7.Algemene wet bestuursrecht.