ECLI:NL:RBDHA:2024:21678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.49517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling zonder rechtmatig terugkeerbesluit tijdens strafrechtelijke detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring werd opgelegd op 11 december 2024, terwijl eiser op dat moment in strafrechtelijke detentie zat. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel, met name omdat hij van mening was dat er geen geldig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist en dat er voldoende risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De rechtbank concludeerde dat de maatregel rechtsgeldig was en dat de minister voortvarend had gehandeld in het kader van de uitzetting van eiser. Eiser had aangevoerd dat er geen zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk aanknopingspunten waren voor een terugkeer naar Ghana. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49517

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 11 december 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 13 december 2024 een verweerschrift ingediend. Op 17 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1979.
Rechtsgeldig terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat er geen rechtmatig terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt. Het terugkeerbesluit van 15 juli 2014 voldoet namelijk niet omdat daarin geen land van terugkeer wordt genoemd. Het aanvullend terugkeerbesluit voldoet evenmin omdat eiser niet is gehoord over de beide landen die genoemd zijn in dat terugkeerbesluit.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 13 november 2024 een aanvullend terugkeerbesluit heeft genomen waarin staat dat eiser moet terugkeren naar Ghana of Togo. In dit beroep beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van 11 december 2024 en de rechtbank vormt zich derhalve geen oordeel over het aanvullend terugkeerbesluit. Over het beroep van eiser gericht tegen voormeld terugkeerbesluit heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, bij haar uitspraak van 5 december 2024 [1] reeds geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4.a zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring is genomen en uitgereikt op 11 december 2024, terwijl uit de maatregel volgt dat deze pas op 12 december 2024, 08:00 uur is opgelegd. Hoewel uit vaste jurisprudentie volgt dat het mogelijk is om tijdens strafrechtelijke detentie een maatregel van bewaring uit te reiken die ingaat op het moment dat de strafrechtelijke detentie eindigt, is in het geval van eiser de maatregel pas
opgelegdop 12 december 2024. Uit de maatregel blijkt niet dat de maatregel pas ingaat na de invrijheidsstelling uit de strafdetentie. Dat is volgens eiser wel een vereiste.
6. De rechtbank overweegt dat uit artikel 5.3 van het Vb volgt dat een rechtsgeldige maatregel van bewaring tot stand komt als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. Aan deze voorwaarden is voldaan. In de maatregel van bewaring staat verder vermeld dat deze 11 december 2024 is ondertekend en op 12 december om 08:00 uur wordt opgelegd. Uit vaste rechtspraak volgt verder dat geen rechtsregel verbiedt dat een vreemdeling nog tijdens zijn strafrechtelijke detentie een besluit tot inbewaringstelling wordt uitgereikt onder mededeling dat die maatregel direct aansluitend aan zijn invrijheidstelling uit strafdetentie ten uitvoer zal worden gelegd met concrete vermelding van de datum en het tijdstip van de tenuitvoerlegging. [2] Gelet op voorgaande is de maatregel rechtsgeldig tot stand gekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. Hieruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Voortvarend handelen
8. Eiser voert aan dat verweerder niet voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De op 13 november 2024 aan eiser opgelegde maatregel van bewaring is op 6 december 2024 opgeheven, omdat eiser is overgedragen om een strafrechtelijk vonnis van zes dagen uit te zitten. Volgens het beleid [3] van verweerder moet een strafrechtelijk vonnis zo snel mogelijk na het bekend worden daarvan uitgevoerd worden. Uit het dossier van die eerdere maatregel van bewaring blijkt dat het uittreksel Justitieel documentatieregister in ieder geval op 18 november 2024 in het bezit was van verweerder omdat het uittreksel op dat moment aan het digitale dossier is toegevoegd. Eiser had gelet daarop eerder door verweerder aan de strafrechtketen overgedragen moeten worden ter uitvoering van het strafrechtelijk vonnis.
9. Uit het beleid als opgenomen in paragraaf A5/6.13 van de Vc volgt dat indien tijdens de bewaring bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis moet ondergaan, dit vonnis dan zo snel mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. In verband hiermee moet verweerder, zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis, contact opnemen met het Openbaar Ministerie (OM). De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat verweerder op 14 november het OM heeft verzocht of er bezwaar bestaat tegen de voorgenomen uitzetting van eiser. Op 25 november 2024 heeft het OM bericht dat zij geen bezwaar hebben tegen de uitzetting van eiser. Uit het schrijven van de algemeen directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau van 3 december 2024 blijkt dat de uitspraak van 2 juli 2024, waarbij eiser is veroordeeld tot 7 dagen gevangenisstraf, onherroepelijk is geworden. Verweerder is hiervan op 3 december 2024 in kennis gesteld. De bewaring is vervolgens op 6 december 2024 opgeheven en is het vonnis ten uitvoer gelegd. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat verweerder conform zijn beleid, op rechtmatige wijze en voldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Zicht op uitzetting
10. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. Uit het aanvullend terugkeerbesluit volgt dat verweerder in zet op terugkeer van eiser naar Ghana of Togo. Echter uitzetting naar Togo is niet mogelijk omdat de Togolese autoriteiten hebben bevestigd dat eiser bij hen niet bekend is. Ook is in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het aanvullend terugkeerbesluit alleen gehoord over terugkeer naar Ghana en is er een traject ter verkrijging van een laissez-passer (lp) opgestart bij de Ghanese autoriteiten. Echter volgens eiser is onduidelijk waar verweerder op baseert dat eiser de Ghanese nationaliteit heeft. Eiser heeft immers altijd verklaard dat hij de Ghanese nationaliteit niet heeft en dat hij slecht twee jaar in Ghana heeft gewoond. Ook heeft verweerder eisers asielaanvraag steeds beoordeeld in het licht van eisers afkomst uit Togo. Het lp-traject in 2019 voor terugkeer naar Ghana heeft ook niet geleid tot afgifte van een lp. Terugkeer naar Togo is derhalve uitgesloten en er zijn evenmin aanknopingspunten dat eiser de Ghanese nationaliteit bezit. Bewaring is bedoeld om eiser uit te zetten, echter duidelijk is dat uitzetting van eiser naar deze landen niet mogelijk is.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat het zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Verweerder wijst er terecht op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 6 december 2023 [4] heeft geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Ghana niet ontbreekt. De stelling van eiser dat er geen concreet aanknopingspunt bestaat voor terugkeer naar Ghana heeft verweerder terecht niet gevolgd. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij twee jaar in Ghana heeft gewoond. Daarnaast hebben de Ghanese autoriteiten een eerdere aanvraag voor een lp voor eiser niet geweigerd. Dit traject is stopgezet door verweerder omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Er zijn dus wel degelijk aanknopingspunten die maken dat verweerder terecht een aanvraag voor een lp voor eiser bij de Ghanese autoriteiten heeft ingediend. Daar komt bij dat uit de informatie van verweerder volgt dat op 18 december 2024 de presentatie van eiser bij de Ghanese autoriteiten gepland staat.
12. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5983
3.Paragraaf A5/6.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000.