ECLI:NL:RBDHA:2024:20306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL24.45121 en NL24.45773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring en een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Togolese nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 13 november 2024, waarbij hem een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring zijn opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, maar heeft wel een proceskostenveroordeling uitgesproken. De rechtbank oordeelde dat er een zorgvuldigheidsgebrek was in het terugkeerbesluit, maar dat dit niet heeft geleid tot schade voor eiser. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting naar Ghana is. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-. Eiser kan binnen een week hoger beroep instellen tegen de uitspraak over de maatregel van bewaring en binnen vier weken tegen de uitspraak over het terugkeerbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.45121 en NL24.45773

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 13 november 2024 (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. De minister heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 november 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ter zitting de gemachtigde van eiser een termijn gegeven voor een nadere aanvulling van jurisprudentie en de minister heeft een termijn gekregen voor een reactie op deze aanvulling. De rechtbank heeft de aanvulling van de gemachtigde van eiser en de reactie daarop van de minister ontvangen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op maandag 2 december 2024 gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Togolese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
Over bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit)
3. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit geen rechtsgeldige aanvulling betreft. Eiser voert - samengevat - aan dat op 14 juli 2014 geen terugkeerbesluit is opgelegd. Verder stelt eiser dat het terugkeerbesluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. Zo is het onzorgvuldig voorbereid, nu eiser niet gehoord is over de gewijzigde omstandigheden ten aanzien van Togo. De minister kon daarom niet nagaan of er sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat niet langer kan worden uitgegaan van het eerdere terugkeerbesluit. Eiser beroept zich hierbij op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1]
3.1.
De minister heeft op 13 november 2024 een aanvullend terugkeerbesluit genomen. In het aanvullend terugkeerbesluit staat vermeld dat het een vervolg en aanvulling betreft op het terugkeerbesluit van 14 juli 2014, dat als herhaald en ingelast moet worden beschouwd en dat de terugkeerverplichtingen van de Nederlandse overheid zich ook zullen richten op Ghana. De rechtbank volgt de minister in zijn stelling dat de datum van 14 juli 2014 een kennelijke verschrijving betreft. De rechtbank overweegt dat voldoende duidelijk is dat het terugkeerbesluit van 15 juli 2014 werd bedoeld. Daar komt bij dat dit terugkeerbesluit in het procesdossier is opgenomen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het terugkeerbesluit een zorgvuldigheidsgebrek bevat. De rechtbank overweegt dat aan eiser niet specifiek is gevraagd of er sprake is van gewijzigde omstandigheden - sinds oplegging van het terugkeerbesluit in 2014 - ten aanzien van terugkeer naar Togo. Ondanks dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank overweegt dat eiser tijdens het gehoor is gevraagd of er overige redenen en/of bijzondere omstandigheden zijn waarom afgezien zou moeten worden van het opleggen van een aanvullend terugkeerbesluit. Ook is eiser gevraagd of hij zijn zienswijze wil geven op het aanvullend terugkeerbesluit. Eiser is daarnaast bevraagd over familie, rechtmatig verblijf, medische omstandigheden en zakelijke belangen. Dat eiser geen specifieke omstandigheden ten aanzien van terugkeer naar Togo naar voren heeft gebracht maakt niet dat eiser in zijn belangen is geschaad. Daar komt bij dat eiser ook in beroep geen specifieke persoonlijke omstandigheden over terugkeer naar Togo naar voren heeft gebracht. De rechtbank overweegt tot slot dat de minister in het terugkeerbesluit alle door eiser aangevoerde relevante omstandigheden heeft meegewogen. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal de minister veroordelen in de proceskosten van eiser.
3.3.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
Over bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
5. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Hij heeft op 15 juli 2014 een meeromvattende beschikking ontvangen en op 13 november 2024 een aanvullend terugkeerbesluit ontvangen.
Gronden
8. De rechtbank stelt ook vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3h, 4a, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
9. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
9.1.
De rechtbank constateert dat door eiser geen medische omstandigheden kenbaar zijn gemaakt. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het Detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
9.2.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De stelling van eiser dat er geen concreet aanknopingspunt bestaat voor terugkeer naar Ghana volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat eiser twee jaar in Ghana heeft gewoond en dat de Ghanese autoriteiten een eerdere laissez-passer (lp) aanvraag voor eiser niet hebben geweigerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een concreet aanknopingspunt.
Voortvarendheid
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de minister op de zesde dag van de inbewaringstelling, namelijk 18 november 2024, een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd.
Zicht op uitzetting
10. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Ghana niet ontbreekt. [2] De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eiser geen lp zal krijgen van de Ghanese autoriteiten. Dat een eerder lp-traject is gestopt, is namelijk niet gelegen in weigering van een lp door de Ghanese autoriteiten. Maar dit kwam doordat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Dat de minister voorafgaand aan de inbewaringstelling vorderingen heeft gestuurd naar het Holland Casino en RIA Money Transfer en daar niets uit is gekomen, maakt niet dat zicht op uitzetting naar Ghana ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Gelet op het onder 3.2. geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het terugkeerbesluit gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3564 en ECLI:NL:RVS:2023:3576 en de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4500.