ECLI:NL:RBDHA:2024:21746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/3571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiseres ontving vanaf 1 september 2023 studiefinanciering berekend naar de norm van een uitwonende student, maar verweerder heeft met het besluit van 22 januari 2024 deze studiefinanciering herzien naar de norm van een thuiswonende student. Dit leidde tot een terugvordering van € 986,70 aan te veel betaalde studiefinanciering. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat zij te laat was ingeschreven in de basisregistratie personen (brp). De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar vader.

De rechtbank oordeelt dat eiseres gedurende de periode van september 2023 tot en met november 2023 niet op haar woonadres was ingeschreven in de brp, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitwonendenbeurs. De rechtbank stelt vast dat de wetgever bewust heeft gekozen om de inschrijving in de brp bepalend te laten zijn voor de toekenning van studiefinanciering. Eiseres had zich pas op 3 november 2023 ingeschreven, wat te laat was om recht te hebben op de uitwonendenbeurs voor de maanden september tot en met november 2023. De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was om de studiefinanciering te herzien en de te veel betaalde bedragen terug te vorderen. De rechtbank wijst erop dat er geen verplichting bestaat om eerst te waarschuwen voordat tot herziening en terugvordering wordt overgegaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Santing en mr. E.H.A. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 22 januari 2024 de studiefinanciering van eiseres over de periode van september 2023 tot en met november 2023 herzien van de norm van een uitwonende student naar de norm van een thuiswonende student. Verweerder heeft een bedrag van € 986,70 aan te veel betaalde studiefinanciering van eiseres teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 13 maart 2024 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres en de gemachtigden van verweerder. Eiseres werd ter zitting bijgestaan door haar vader, [naam].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres woonde sinds 13 juli 2023 op [adres] [woonplaats]. Op 3 november 2023 heeft zij zich op dit adres ingeschreven in de basisregistratie personen (brp), daarvoor stond zij ingeschreven op het adres van haar ouders. Eiseres ontving vanaf 1 september 2023 studiefinanciering berekend naar de norm van een uitwonende student.
3. Verweerder heeft de studiefinanciering van eiseres over de periode van september 2023 tot en met november 2023 herzien van de norm van een uitwonende student naar de norm van een thuiswonende student. De reden hiervoor was dat eiseres zich te laat in de brp heeft ingeschreven om recht te hebben op een uitwonende beurs voor die maanden.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres betwist niet dat zij zich te laat heeft ingeschreven in de brp. Wel meent zij dat een waarschuwing dat zij nog niet juist stond ingeschreven op zijn plaats was geweest. In plaats daarvan is verweerder gelijk overgegaan tot herziening en terugvordering van een bedrag van € 968,70. Eiseres vindt dat zij hierdoor onevenredig hard is gestraft. Door de terugvordering van het gehele bedrag kwam zij in financiële problemen. Ook vindt eiseres het wrang dat zij de studiefinanciering voor de maand november in zijn geheel moest terugbetalen, terwijl zij vanaf 3 november op juiste wijze stond ingeschreven in de brp. Eiseres had enige coulance verwacht van verweerder. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op het evenredigheidsbeginsel en de hardheidsclausule.
Wat zijn de regels?
5. In de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt onder meer de toekenning van studiefinanciering voor thuis- en uitwonende studenten geregeld. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de wet is de toestand op de eerste dag van de maand bepalend, tenzij anders is vermeld. [1]
5.1.
In de Wsf 2000 wordt onder thuiswonende student verstaan de student die niet een uitwonende student is. [2] Onder uitwonende student wordt verstaan de student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de student woont op het adres waaronder hij in de brp staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de student is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de brp staat of staan ingeschreven. [3]
5.2.
Een eerder besluit kan door verweerder worden herzien in het geval te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens. [4]
5.3.
De wetgever heeft aan verweerder de bevoegdheid verleend om de Wsf 2000 in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Niet in geschil is dat eiseres gedurende de periode van september 2023 tot en met november 2023 niet op haar woonadres was ingeschreven in de brp. Eiseres heeft gedurende die periode dan ook niet voldaan aan de verplichtingen om in aanmerking te komen voor de studiefinanciering voor een uitwonende student. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om de studiefinanciering te herzien en de te veel betaalde studiefinanciering terug te vorderen. De vraag die nu aan de rechtbank voorligt is of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik mocht maken.
6.1.
Verweerder heeft op zitting uitgelegd dat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt om de inschrijving in de brp bepalend te laten zijn voor de vraag of een student voor een uitwonendenbeurs in aanmerking komt. In de brief die eiseres op 4 juli 2023 heeft ontvangen, staat dit ook nadrukkelijk vermeld. Door de inschrijving in de brp bepalend te laten zijn, is het voor verweerder makkelijker om na te gaan of een student uitwonend is en kan eventueel misbruik worden ondervangen. Omdat het om grote aantallen studenten gaat, is de controle van het brp geautomatiseerd. Daarbij wordt gekeken naar de situatie zoals die is op de eerste van de maand, de zogenaamde peildatum.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat er voor verweerder geen aanleiding bestond om in dit geval geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid dan wel toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Verweerder heeft op juiste wijze uitvoering gegeven aan hetgeen is bepaald in de Wsf 2000. Gelet op de duidelijke keuze van de wetgever om de inschrijving in de brp bepalend te laten zijn, komt aan de omstandigheid dat eiseres feitelijk al op het adres Aan ’t Verlaat 31A woonde geen betekenis toe. Dat geldt ook voor de omstandigheden die hebben geleid tot de late inschrijving in de brp. [6] Binnen het systeem van de wet bestaat geen verplichting om betrokkene eerst te waarschuwen voordat tot herziening en terugvordering wordt overgegaan. Daar komt bij dat eiseres met de brief van 4 juli 2023 al is gewezen op de gevolgen van een onjuiste inschrijving.
6.3.
De duidelijke keuze van de wetgever maakt ook dat er voor verweerder geen ruimte was om bij de belangenafweging doorslaggevende betekenis te hechten aan de financiële problemen zoals die door eiseres ter zitting zijn geschetst, nog daargelaten dat deze verder niet zijn onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres wrang voelt dat zij geld moet terugbetalen nu niet in geschil is dat zij feitelijk op het adres in Delft woonde, maar dit laat onverlet dat verweerder gelet op het voorgaande doorslaggevende betekenis mocht toekennen aan de brp-inschrijving en de beurs naar aanleiding daarvan mocht herzien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.D. Timmermans, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1.2. van de Wsf 2000.
2.Artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000.
3.Artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 en artikel 1.5., eerste lid, van de Wsf 2000.
4.Artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000.
5.Artikel 11.5. van de Wsf 2000.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:199 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2137.