Overwegingen
1. Met dagtekening 15 januari 2021 heeft verweerder voor het jaar 2021 een voorlopige aanslag IB/PVV aan eiser opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.545. Dit resulteerde in een door eiser te ontvangen bedrag van € 10.719.
2. Verweerder heeft eiser met dagtekening 28 februari 2022 uitgenodigd om aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 (de aangifte) in te dienen. Eiser heeft verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Verweerder heeft dit uitstel verleend tot 1 september 2022.
3. Op 22 september 2022 heeft verweerder eiser een herinnering gestuurd over het indienen van de aangifte. Op 25 oktober 2022 heeft verweerder eiser een aanmaning gestuurd. In deze brief heeft verweerder als uiterste datum 8 november 2022 vermeld voor het indienen van de aangifte.
4. Eiser heeft de aangifte op 14 november 2022 ingediend. Hij heeft daarin een inkomen uit werk en woning van € 97.548 aangegeven.
5. Met dagtekening 24 januari 2023 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2021 (de aanslag) aan eiser opgelegd overeenkomstig de aangifte. Daarnaast heeft verweerder een verzuimboete van € 385 opgelegd, vanwege het niet tijdig doen van aangifte, en heeft hij een bedrag van € 225 aan belastingrente in rekening gebracht. Na verrekening van de voorlopige aanslag leidt dit tot een te betalen bedrag van € 8.815.
6. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 juli 2023 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
- de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd;
- de belastingrente terecht en naar het juiste bedrag in rekening is gebracht; en
- de verzuimboete terecht is opgelegd.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat het te betalen bedrag van € 8.815 niet juist is. Het totaal te ontvangen bedrag van € 10.719, zoals vermeld op voorlopige aanslag van 15 januari 2021, komt niet overeen met de bedragen die eiser daadwerkelijk heeft ontvangen. In werkelijkheid heeft eiser minder ontvangen. Als gevolg van de verrekening met het op de voorlopige aanslag vermelde bedrag is het op de aanslag vermelde te betalen bedrag van € 8.815 te hoog. Verder stelt eiser dat het in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente niet juist is en de verzuimboete ten onrechte is opgelegd.
9. De rechtbank stelt voorop dat de aanslag is opgelegd overeenkomstig de aangifte van eiser. Hierbij is het bedrag van de voorlopige aanslag verrekend met de aanslag. De te betalen belasting bedraagt € 8.205, te weten de berekende belasting van € 40.417 minus de voorheffing loonbelasting van € 42.931, zijnde de verschuldigde belasting van -/- € 2.514 minus de voorlopige aanslag van -/- € 10.719. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de aanslag juist vastgesteld.
10. De belastingrechter is alleen bevoegd om te oordelen over de vraag of de aanslag juist is vastgesteld. Geschillen over de invordering van belastingen (waaronder teruggaaf en/of verrekening) vallen onder de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om te oordelen over eisers stelling dat het terug te ontvangen bedrag van de voorlopige aanslag niet overeen zou komen met het bedrag dat hij daadwerkelijk heeft ontvangen.
11. Over de stelling van eiser dat met € 225 een onjuist bedrag aan belastingrente in rekening is gebracht, oordeelt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 30f, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt belastingrente berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden vanaf het tijdvak waarover belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag invorderbaar is. Als grondslag voor de belastingrente geldt het te betalen bedrag aan belasting. Op grond van deze bepaling is aan eiser over het tijdvak vanaf 1 juli 2022 tot 7 maart 2023 belastingrente in rekening gebracht. Verweerder heeft dit als volgt berekend: 247/360 dagen x 4% x € 8.205 = € 225,18, afgerond € 225. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en naar het juiste bedrag belastingrente in rekening gebracht.
12. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Awr, kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid van het verzuim geen rol.
13. Niet in geschil is dat eiser is uitgenodigd en aangemaand om de aangifte te doen en dat hij de aangifte op 14 november 2022 heeft ingediend, en daarmee niet binnen de door verweerder in de aanmaning gestelde termijn van 8 november 2022. In zoverre is het opleggen van een verzuimboete aan eiser terecht.
14. Wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) dient een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiser stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Met de enkele stelling dat hij ziek is geweest, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete dan ook terecht opgelegd. Omstandigheden die aanleiding geven om de boete te matigen zijn niet gebleken. De rechtbank acht de verzuimboete van € 385 dan ook passend en geboden.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 november 2024.
Afschrift verzonden aan partijen op: