ECLI:NL:RBDHA:2024:21758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2021

In deze zaak is in geschil of de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021, opgelegd aan eiser, juist is vastgesteld. De aanslag leidt na verrekening van de voorlopige aanslag tot een te betalen bedrag van € 8.815. Eiser betwist de juistheid van dit bedrag en stelt dat het te ontvangen bedrag van € 10.719, zoals vermeld op de voorlopige aanslag, niet overeenkomt met de bedragen die hij daadwerkelijk heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de aanslag correct is vastgesteld en dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de stelling van eiser dat het terug te ontvangen bedrag niet klopt. De belastingrechter is enkel bevoegd om te oordelen over de vraag of de aanslag juist is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde verzuimboete van € 385, omdat eiser niet tijdig aangifte heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/5456

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van verweerder van 13 juli 2023 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2021 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij opgelegde verzuimboete en in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2024.
Namens verweerder zijn mr. [naam 1] en mr. [naam 2] verschenen.
Eiser is zonder berichtgeving aan de rechtbank niet verschenen. De griffier heeft eiser bij aangetekend verstuurde brief van 8 oktober 2024, verzonden naar het adres [adres], [postcode] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 25 oktober 2024 is afgehaald op de afhaallocatie van PostNL, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Met dagtekening 15 januari 2021 heeft verweerder voor het jaar 2021 een voorlopige aanslag IB/PVV aan eiser opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.545. Dit resulteerde in een door eiser te ontvangen bedrag van € 10.719.
2. Verweerder heeft eiser met dagtekening 28 februari 2022 uitgenodigd om aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 (de aangifte) in te dienen. Eiser heeft verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Verweerder heeft dit uitstel verleend tot 1 september 2022.
3. Op 22 september 2022 heeft verweerder eiser een herinnering gestuurd over het indienen van de aangifte. Op 25 oktober 2022 heeft verweerder eiser een aanmaning gestuurd. In deze brief heeft verweerder als uiterste datum 8 november 2022 vermeld voor het indienen van de aangifte.
4. Eiser heeft de aangifte op 14 november 2022 ingediend. Hij heeft daarin een inkomen uit werk en woning van € 97.548 aangegeven.
5. Met dagtekening 24 januari 2023 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2021 (de aanslag) aan eiser opgelegd overeenkomstig de aangifte. Daarnaast heeft verweerder een verzuimboete van € 385 opgelegd, vanwege het niet tijdig doen van aangifte, en heeft hij een bedrag van € 225 aan belastingrente in rekening gebracht. Na verrekening van de voorlopige aanslag leidt dit tot een te betalen bedrag van € 8.815.
6. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 juli 2023 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
7. In geschil is of:
- de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd;
- de belastingrente terecht en naar het juiste bedrag in rekening is gebracht; en
- de verzuimboete terecht is opgelegd.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat het te betalen bedrag van € 8.815 niet juist is. Het totaal te ontvangen bedrag van € 10.719, zoals vermeld op voorlopige aanslag van 15 januari 2021, komt niet overeen met de bedragen die eiser daadwerkelijk heeft ontvangen. In werkelijkheid heeft eiser minder ontvangen. Als gevolg van de verrekening met het op de voorlopige aanslag vermelde bedrag is het op de aanslag vermelde te betalen bedrag van € 8.815 te hoog. Verder stelt eiser dat het in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente niet juist is en de verzuimboete ten onrechte is opgelegd.
9. De rechtbank stelt voorop dat de aanslag is opgelegd overeenkomstig de aangifte van eiser. Hierbij is het bedrag van de voorlopige aanslag verrekend met de aanslag. De te betalen belasting bedraagt € 8.205, te weten de berekende belasting van € 40.417 minus de voorheffing loonbelasting van € 42.931, zijnde de verschuldigde belasting van -/- € 2.514 minus de voorlopige aanslag van -/- € 10.719. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de aanslag juist vastgesteld.
10. De belastingrechter is alleen bevoegd om te oordelen over de vraag of de aanslag juist is vastgesteld. Geschillen over de invordering van belastingen (waaronder teruggaaf en/of verrekening) vallen onder de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om te oordelen over eisers stelling dat het terug te ontvangen bedrag van de voorlopige aanslag niet overeen zou komen met het bedrag dat hij daadwerkelijk heeft ontvangen. [1]
11. Over de stelling van eiser dat met € 225 een onjuist bedrag aan belastingrente in rekening is gebracht, oordeelt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 30f, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt belastingrente berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden vanaf het tijdvak waarover belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag invorderbaar is. Als grondslag voor de belastingrente geldt het te betalen bedrag aan belasting. Op grond van deze bepaling is aan eiser over het tijdvak vanaf 1 juli 2022 tot 7 maart 2023 belastingrente in rekening gebracht. Verweerder heeft dit als volgt berekend: 247/360 dagen x 4% x € 8.205 = € 225,18, afgerond € 225. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en naar het juiste bedrag belastingrente in rekening gebracht.
12. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Awr, kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid van het verzuim geen rol.
13. Niet in geschil is dat eiser is uitgenodigd en aangemaand om de aangifte te doen en dat hij de aangifte op 14 november 2022 heeft ingediend, en daarmee niet binnen de door verweerder in de aanmaning gestelde termijn van 8 november 2022. In zoverre is het opleggen van een verzuimboete aan eiser terecht.
14. Wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) dient een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiser stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Met de enkele stelling dat hij ziek is geweest, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete dan ook terecht opgelegd. Omstandigheden die aanleiding geven om de boete te matigen zijn niet gebleken. De rechtbank acht de verzuimboete van € 385 dan ook passend en geboden.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 november 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Den Haag 18 september 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1801