Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 16 mei 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw,omdat eiser sinds 30 mei 2017 internationale bescherming geniet in Cyprus. Volgens verweerder is de situatie op Cyprus niet ideaal, maar ook niet dermate slecht dat aldaar sprake is van een met artikel 3 van het EVRMstrijdige situatie. Niet is gebleken dat eiser is uitgesloten van de Cypriotische woningmarkt, arbeidsmarkt, integratie in de samenleving dan wel van financiële ondersteuning. Het is dan ook niet komen vast te staan dat de Cypriotische autoriteiten zich niet aan hun verdragsverplichtingen hebben gehouden of dat eiser geen rechten heeft op Cyprus. Het is aan eiser om zijn rechten als statushouder te effectueren.
3. Eiser voert aan dat de situatie voor statushouders op Cyprus niet wezenlijk verschilt van de situatie voor statushouders in Griekenland of mogelijk zelfs slechter is. Daarbij wijst eiser op de uitspraak van de Afdelingvan 28 juli 2021 over Griekse statushouders.Eiser voert daarnaast aan dat de rechtbank in een tussenuitspraak verweerder zou moeten opdragen om nader te onderbouwen waarom hij ten aanzien van statushouders op Cyprus nog steeds vasthoudt aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst in dit kader op de moeilijkheden omtrent huisvesting voor statushouders en de problemen voor statushouders om een inkomensvervangende uitkering te krijgen. De Cypriotische autoriteiten schieten op deze punten ernstig tekort volgens eiser. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op informatie uit het meest recente AIDA-rapport over Cyprus.Het is volgens eiser niet zinvol om te klagen, gelet op de enorme aantallen asielzoekers en statushouders afgezet tegen het inwonersaantal. Daarnaast wijst eiser erop dat de Afdeling in het eerste kwartaal van 2025 uitspraak gaat doen over de vraag of in het kader van de Dublinverordeningkan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus. Als de Afdeling oordeelt dat voor Dublinterugkeerders niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus, is daarmee een eerste stap gezet om ook ten opzichte van statushouders niet langer uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder voert eiser aan dat er geen individueel klachtrecht bestaat bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof), of de mogelijkheid om daar een voorlopige voorziening te vragen, als Europese richtlijnen niet worden nagekomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank ziet voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat verweerder bij brief van 22 augustus 2024 de rechtbank heeft geïnformeerd dat eiser vrijwillig afstand heeft gedaan van opvang door COaen zich sindsdien niet meer heeft gemeld.
5. De rechtbank overweegt dat na een melding van vertrek met onbekende
bestemming, de vooronderstelling geldt dat een vreemdeling niet langer prijs stelt op de door hem aanvankelijk verzochte verblijfsvergunning in Nederland. Het ligt dan op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze vooronderstelling onjuist is en daarmee dat er nog sprake is van procesbelang. Uit rechtspraak van de Afdeling blijkt dat de vreemdeling zijn procesbelang aannemelijk kan maken door te laten weten dat er nog contact is met zijn gemachtigde.
6. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij begin november 2024 per e-mail contact met eiser heeft gehad. Daarna heeft eiser geen contact meer gehad met zijn gemachtigde.
7. Gelet op het feit dat eiser na zijn vertrek uit de opvang nog contact heeft gehad met zijn gemachtigde, laatstelijk begin november 2024, dus betrekkelijk kort voor de zitting in deze zaak, ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval te oordelen dat eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
De situatie voor statushouders op Cyprus
8. Niet in geschil is dat eiser internationale bescherming geniet op Cyprus.
9. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Cyprus dit in zijn geval niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus. Bij de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het arrest Ibrahim van belang.In dit arrest benadrukt het Hof dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest– dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. Verder is van belang dat het Hof in het arrest Ibrahim nadrukkelijk stelt dat een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden, onvoldoende is om deze hoge drempel te bereiken. Dat de sociale bescherming en de levensomstandigheden niet in alle lidstaten op hetzelfde niveau zijn, is volgens het Hof eveneens onvoldoende.
10. Verweerder heeft zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de hoge drempel, zoals uiteengezet in het arrest Ibrahim, in het geval van eiser niet wordt gehaald. De rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiser als statushouder op Cyprus moeilijk kan zijn. Dat de situatie moeilijk is en dat er veel asielzoekers zijn, betekent echter niet dat verweerder ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en eiser bij terugkeer naar Cyprus in een situatie komt te verkeren die in strijd is met de internationale verdragsverplichtingen.
11. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij beschikte over onderdak op Cyprus. Hij heeft namelijk bij vrienden verbleven en ook heeft hij via werk onderdak gekregen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser heeft verklaard nog steeds in contact te staan met vrienden op Cyprus, waardoor verweerder ervan heeft kunnen uitgaan dat eiser bij terugkeer wederom onderdak kan krijgen. Daarnaast heeft verweerder gewezen op het AIDA-rapport waaruit blijkt dat de mogelijkheid bestaat om een beroep te doen op huurtoeslag om huisvesting te kunnen verkrijgen. Ten aanzien van het verkrijgen van een inkomensvervangende uitkering heeft verweerder, eveneens onder verwijzing naar het AIDA-rapport, overwogen dat statushouders toegang hebben tot het nationale sociale zekerheidsstelsel onder dezelfde voorwaarden en op hetzelfde niveau als Cypriotische staatsburgers. De mogelijkheid bestaat om gedurende de behandeling van een aanvraag voor een GMIeen nooduitkering aan te vragen. Verder heeft verweerder erop gewezen dat de situatie is verbeterd na interventies van UNHCRen Ngo’sen ontmoetingen tussen de centrale bank en de Cypriotische asieldienst. Daarbij komt dat verweerder terecht erop heeft gewezen dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken dat hij op Cyprus een beroep heeft gedaan op sociale voorzieningen. Gelet op het voorgaande kan de verwijzing naar het AIDA-rapport eiser niet baten en heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet gebleken is dat in het algemeen of specifiek in de situatie van eiser een toestand dreigt te ontstaan van zeer verregaande materiële deprivatie als gevolg van onverschilligheid van de Cypriotische autoriteiten. Verweerder heeft terecht overwogen dat het aan eiser is om zijn rechten als statushouder te effectueren.
12. Voor zover eiser heeft gewezen op de te verwachte uitspraak van de Afdeling over de vraag of in het kader van de Dublinverordening ten aanzien van Cyprus kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat die uitspraak niet relevant is voor de zaak van eiser. Eiser is immers geen Dublinclaimant, maar een statushouder. Ook geldt dat de problemen voor opvang van asielzoekers waar eiser naar heeft verwezen niet relevant zijn voor eiser als statushouder.
13. Niet is gebleken dat eiser zich heeft beklaagd over de door hem ondervonden problemen bij de Cypriotische overheid. Van eiser mag verwacht worden dat hij zich bij problemen wendt tot de (hogere) Cypriotische autoriteiten of aangewezen instanties. Uit de verklaringen van eiser is niet gebleken dat hij daartoe voldoende inspanningen heeft verricht. De enkele omstandigheid dat op Cyprus veel asielzoekers verblijven, is onvoldoende voor de conclusie dat klagen geen zin heeft. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat niet is gebleken dat de autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
14. Gelet op het voorgaande wordt eiser dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat de situatie voor statushouders op Cyprus gelijk is aan, dan wel slechter is dan de situatie voor statushouders in Griekenland.
15. Dat er geen individueel klachtrecht bestaat bij het Hof als Europese richtlijnen niet worden nageleefd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft immers bij de Nederlandse rechter de niet-ontvankelijkheid van zijn asielaanvraag kunnen aanvechten. Die rechter toetst of de Nederlandse beslissingsautoriteit zich bij haar beslissing heeft gehouden aan de Europese asielrichtlijnen en de jurisprudentie daarover van het Hof. Daarbij komt dat eiser wel een individueel klachtrecht heeft bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en in dat kader een voorlopige voorziening kan vragen, als de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.
16.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het beroep is ongegrond.
17. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.