ECLI:NL:RBDHA:2024:21857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL23.37095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag van een Somalische eiser en de toelaatbaarheid van een vestigingsalternatief in Mogadishu

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Somalische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser diende op 10 juli 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 30 oktober 2023 werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. Na een aanhouding en schriftelijke reactie van de minister op 5 juni 2024, werd het beroep op 28 november 2024 opnieuw behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de minister een vestigingsalternatief in Mogadishu kan tegenwerpen, ondanks de vrees van eiser voor vervolging door Al-Shabaab. Eiser heeft in het verleden in Mogadishu verbleven en de rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de situatie van eiser niet gelijk is aan die van zijn zus, die een verblijfsvergunning heeft gekregen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond vanwege een motiveringsgebrek, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.187,50 van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37095

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. G. Bouius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [datum]. Hij heeft op 10 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft in een verweerschrift gereageerd op het beroep van eiser.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.3.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting aangehouden en de gemachtigde van de minister de gelegenheid gegeven schriftelijk te reageren op wat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht.
1.4.
De minister heeft op 5 juni 2024 schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 nogmaals op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser had in Marka in Somalië een eigen kleermakerswinkel. In 2017 is hij in zijn winkel mishandeld door Al-Shabaab, omdat hij een overheidsfunctionaris als klant had geholpen. Na de mishandeling is eiser gevlucht naar zijn zus in Mogadishu, waar hij tot eind 2019 heeft verbleven. Eiser stelt dat Al-Shabaab zijn familie tijdens en na deze periode heeft lastiggevallen. Eiser vreest dat Al-Shabaab hem bij terugkeer naar Somalië zal vermoorden.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen vanwege etniciteit;
3. Problemen met Al-Shabaab.
De minister heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht. De minister vindt dat niet is gebleken dat eiser gegronde vrees voor vervolging heeft, maar dat hij niet kan terugkeren naar Marka. Eiser heeft volgens de minister een binnenlands vestigingsalternatief in Mogadishu, omdat hij daar na zijn vertrek uit Marka twee jaar bij zijn zus heeft verbleven zonder problemen met Al-Shabaab. De minister heeft verder, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Somalië van juni 2023, overwogen dat in Mogadishu geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn. Er zijn volgens de minister geen aanwijzingen dat het enkel verblijven in Mogadishu al leidt tot een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [1] of artikel 4 van het EU Handvest. Eisers beroep in de zienswijze op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens de minister niet. Eisers situatie is namelijk niet gelijk aan de situatie van zijn (andere) zus [naam], die in Nederland een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen.
6. In de brief van 5 juni 2024 en ter zitting van 28 november 2024 heeft de minister toegelicht dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat de zaken van eiser en zijn zus op wezenlijke punten verschillen. In de zaak van eisers zus ontbraken volgens de minister concrete aanknopingspunten op grond waarvan een binnenlands beschermingsalternatief kon worden tegengeworpen. De zus van eiser is alleenstaande moeder. Zij heeft daarnaast minder dan een maand in Mogadishu verbleven en zat volledig ondergedoken, terwijl eiser tweeënhalf jaar in Mogadishu heeft verbleven en naar buiten ging voor ziekenhuisbezoeken.
Algemene veiligheidssituatie en vestigingsalternatief in Mogadishu
7. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte Mogadishu als vestigingsalternatief voor hem heeft aangewezen. Uit het algemeen ambtsbericht Somalië van juni 2023 blijkt volgens eiser dat de situatie in Mogadishu is verslechterd. Al-Shabaab heeft de operaties in de stad opgeschroefd. Daarbij vallen ook burgerslachtoffers. Ook volgt uit het ambtsbericht dat zakenlieden in Mogadishu gevaar lopen als Al-Shabaab hen verdenkt van het steunen van de federale overheid. Eiser stelt dat die situatie ook op hem van toepassing is. Eiser kreeg verder vanwege zijn stamafkomst te maken met discriminatie, onder andere in de vorm van hoge belastingheffing door Al-Shabaab. Volgens eiser heeft de minister bij de beoordeling of in Mogadishu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn ten onrechte alleen beoordeeld of de ernstige schade iedereen vanwege zijn/haar aanwezigheid kan raken. Eiser verwijst ter onderbouwing naar het arrest X en Y van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [2] Daaruit volgt volgens eiser dat ook bij een mindere mate van willekeurig geweld dan de meest uitzonderlijke situatie sprake kan zijn van een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict, als de betreffende vreemdeling met individuele elementen aannemelijk kan maken dat hij een verhoogd risico daarop loopt.
7.1.
Eiser voert verder aan dat uit het EUAA-rapport [3] van juni 2022 en het UNHCR-rapport [4] van september 2022 blijkt dat een vestigingsalternatief in Mogadishu slechts aanwezig is voor gezonde, jonge mannen die tot een meerderheidsclan behoren en voldoende middelen hebben om in het onderhoud te kunnen voorzien. Eiser is niet gezond, behoort niet tot een meerderheidsclan en beschikt evenmin over voldoende middelen voor zijn levensonderhoud.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Een binnenlands beschermingsalternatief of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen als een vreemdeling in een deel van zijn land van herkomst geen gegronde vrees voor vervolging heeft en daar ook geen reëel risico op ernstige schade loopt. Verder moet dat deel van het land toegankelijk zijn voor de vreemdeling en moet hij daar op een veilige en wettige manier naar toe kunnen reizen. Ook moet redelijkerwijs van de vreemdeling kunnen worden verwacht dat hij zich er vestigt. [5]
7.3.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat dat een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM zich in algemene zin niet voordoet bij vestiging in Mogadishu. Verder moet bij de beoordeling of wordt voldaan aan de vereisten voor het tegenwerpen van een binnenlands beschermingsalternatief worden betrokken of de vreemdeling eerder in dat gebied heeft verbleven en of er naaste familie aanwezig is. [6]
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in Mogadishu sprake is van willekeurig geweld, maar dat op dit moment geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
8.1.
De rechtbank overweegt dat verder tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet kan terugkeren naar Marka. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom Mogadishu als vestigingsalternatief voor eiser kan worden aangemerkt. Daarbij is allereerst van belang dat uit de onder 7.3 genoemde rechtspraak volgt dat een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM zich in algemene zin niet voordoet bij vestiging in Mogadishu. Eiser verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Somalië van juni 2023 en de rapporten van het EUAA en de UNHCR van 2022 leiden niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze bronnen dateren van vóór de genoemde Afdelingsuitspraken van 29 maart 2024 en 24 september 2024.
8.2.
De minister heeft in het bestreden besluit bij de beoordeling van de vraag of Mogadishu voor eiser als vestigingsalternatief kan worden aangemerkt, kunnen betrekken dat eiser na zijn vertrek uit Marka tweeënhalf jaar in Mogadishu heeft verbleven bij zijn zus. Eiser heeft zijn stelling in beroep dat deze zus niet meer in Mogadishu zou wonen niet nader onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eisers stelling, dat hij gedurende zijn verblijf in Mogadishu ondergedoken zat en slechts met de nodige veiligheidsmaatregelen naar buiten ging voor ziekenhuisbezoek, niet tot een andere conclusie leidt. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2024 bestond er namelijk, met het oog op de veiligheidssituatie in Mogadishu en eisers individuele omstandigheden, geen noodzaak om onder te duiken.
8.3.
Ter zitting heeft de minister verklaard dat in de besluitvorming ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of eisers individuele omstandigheden tot een verhoogd risico op ernstige schade leiden. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit op dat punt een motiveringsgebrek bevat, maar dat dit gebrek in de brief van 5 juni 2024 is hersteld. De rechtbank zal, gelet op dit motiveringsgebrek, het beroep gegrond verklaren. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de minister in de brief van 5 juni 2024 (alsnog) voldoende is ingegaan op de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden. De minister heeft zich daarbij op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door individuele factoren in Mogadishu een verhoogd risico loopt op ernstige schade door willekeurig geweld. Eiser heeft met zijn stelling dat hij niet gezond is, dat hij behoort tot een minderheidsclan en dat hij zakenman is, niet concreet gemaakt op welke wijze deze factoren maken dat voor hem een verhoogd risico bestaat op ernstige schade door willekeurig geweld.
Gelijkheidsbeginsel
9. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de situatie van zijn zus wezenlijk anders zou zijn dan zijn eigen situatie. Beiden zijn door Al-Shabaab mishandeld en er is een sterk causaal verband tussen de problemen met Al-Shabaab die zij hebben ondervonden. Daarnaast heeft de zus tijdens haar vlucht ook eerst een tijd bij een familielid in Mogadishu verbleven, voordat zij naar Europa is vertrokken, zij het voor een kortere periode dan eiser.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom, in tegenstelling tot eisers situatie, in de situatie van eisers zus geen aanknopingspunten waren om een vestigingsalternatief in Mogadishu tegen te werpen. Eisers zus is een alleenstaande moeder en zij heeft slechts korte tijd, minder dan een maand, in Mogadishu verbleven, terwijl eiser tweeënhalf jaar in Mogadishu heeft verbleven. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen op grond waarvan de minister ook aan eiser een verblijfsvergunning asiel moest verlenen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is, gelet op wat de rechtbank heeft overwogen onder 8.4., gegrond vanwege een motiveringsgebrek. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het motiveringsgebrek heeft hersteld. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.187,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan twee zittingen heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het besluit van 30 oktober 2023 in stand;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Arrest van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843, zaaknummer C-125/22.
3.European Union Agency for Asylum, Country Guidance Somalia, juni 2022.
4.International Protection Considerations with Regard to People Fleeing Somalia, september 2022.
5.Zie artikel 3.37d, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en paragraaf C2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire.
6.Zie de uitspraken van 16 maart 2023 (ECLI:NL:2023:1067), 29 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1328) en 24 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3805).