In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 19 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 3 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 22 oktober 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is, omdat eiser sinds 5 november 2016 internationale bescherming in Duitsland geniet. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op dit moment geen bescherming meer heeft in Duitsland. De minister heeft op basis van Eurodac en een verzoek aan de Duitse autoriteiten terecht aangenomen dat eiser nog steeds onder de bescherming valt. Eiser heeft geen overtuigende documenten overgelegd die aantonen dat zijn bescherming is ingetrokken.
Daarnaast betoogt eiser dat Duitsland niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen, maar de rechtbank stelt vast dat het aan eiser is om dit te bewijzen. De rechtbank wijst erop dat statushouders in beginsel dezelfde rechten hebben als staatsburgers en dat de omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat hij in een situatie van verregaande materiële deprivatie terechtkomt. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan en dat het beroep van eiser ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.