ECLI:NL:RBDHA:2024:21871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.41965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een statushouder met bescherming in Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 19 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 3 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 22 oktober 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is, omdat eiser sinds 5 november 2016 internationale bescherming in Duitsland geniet. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op dit moment geen bescherming meer heeft in Duitsland. De minister heeft op basis van Eurodac en een verzoek aan de Duitse autoriteiten terecht aangenomen dat eiser nog steeds onder de bescherming valt. Eiser heeft geen overtuigende documenten overgelegd die aantonen dat zijn bescherming is ingetrokken.

Daarnaast betoogt eiser dat Duitsland niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen, maar de rechtbank stelt vast dat het aan eiser is om dit te bewijzen. De rechtbank wijst erop dat statushouders in beginsel dezelfde rechten hebben als staatsburgers en dat de omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat hij in een situatie van verregaande materiële deprivatie terechtkomt. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan en dat het beroep van eiser ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 3 oktober 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 oktober 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (met zaaknummer NL24.41966), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep van eiser is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit gegevens uit Eurodac blijkt dat eiser sinds 5 november 2016 internationale bescherming in Duitsland geniet. De minister geeft daarmee toepassing aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bescherming in Duitsland
5. Eiser betoogt dat hij niet langer bescherming in Duitsland geniet. Hij heeft namelijk gedurende acht jaar steeds zijn verblijfsvergunning moeten verlengen en de Duitse autoriteiten hebben de laatste keer geweigerd de verblijfsvergunning van eiser nogmaals te verlengen, omdat hij niet in het bezit is van een paspoort.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment geen internationale bescherming meer heeft in Duitsland. Uit het Eurodac-resultaat blijkt namelijk dat aan eiser op 5 november 2016 internationale bescherming is verleend door de Duitse autoriteiten. Daarbij komt dat Nederland de Duitse autoriteiten bij brief van 23 oktober 2024 verzocht hebben eiser toe te laten tot Duits grondgebied, waarbij Duitsland is meegedeeld dat eiser volgens Eurodac internationale bescherming heeft, en Duitsland is hiermee akkoord gegaan. Ook heeft de gemachtigde van de minister op zitting terecht gewezen op artikel 45, derde lid, van de Procedurerichtlijn, waaruit blijkt dat de intrekking van de internationale bescherming schriftelijk wordt meegedeeld. Deze richtlijn is ook in Duitsland van toepassing en op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister ervan uitgaan dat de Duitse autoriteiten zich hieraan houden. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn internationale bescherming is ingetrokken. De overgelegde mail van een medewerker van de Duitse immigratiedienst en eisers verlopen verblijfsdocument zijn daarvoor onvoldoende. Uit deze stukken blijkt namelijk niet dat de verleende bescherming daadwerkelijk is ingetrokken. Mocht eiser van mening zijn dat Duitsland zich niet houdt aan de Procedurerichtlijn of andere (internationale) wetgeving, kan hij hierover klagen bij de Duitse autoriteiten.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser betoogt dat voor Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In Duitsland heeft hij namelijk geen toegang tot fundamentele rechten zoals werk en het opbouwen van een volwaardig leven. Daarbij komt dat eiser ieder half jaar zijn vergunning moest verlengen en hij zich tot de Eritrese ambassade diende te wenden voor het aanvragen van een paspoort, terwijl eiser juist voor het Eritrese regime gevlucht is. Eiser heeft in Duitsland een advocaat ingeschakeld, maar dit mocht niet baten.
6.1.
Als uitgangspunt geldt dat de minister ervan mag uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland ten aanzien van hem de verdragsverplichtingen niet naleeft en dat hij daardoor terecht komt in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie. Hierbij is van belang dat er een verschil moet worden gemaakt tussen statushouders en asielzoekers. Statushouders zitten in een andere situatie dan asielzoekers. Zij zijn in beginsel geen kwetsbare groep die speciale bescherming behoeft, omdat statushouders dezelfde rechten hebben als staatsburgers. Voor een statushouder geldt dat het enkele feit dat zijn economische positie bij terugkeer slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij thans verblijft, niet voldoende is om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM zal worden geschonden. Er is bij statushouders pas sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM wanneer een persoon, die volledig afhankelijk is van de steun van de staat, te maken heeft met
official indifference in a situation of serious deprivation or want incompatible with human dignity”. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2018. [1]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland terecht komt in een situatie van verregaande materiële deprivatie. De minister heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk was om te werken. Uit het meest recente AIDA-rapport [2] blijkt het tegendeel, namelijk dat personen met internationale bescherming toegang hebben tot de arbeidsmarkt. Verder heeft de minister terecht gesteld dat de omstandigheid dat eiser zijn vergunning telkens moest verlengen, niet maakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Daarbij komt dat als eiser problemen ervaart bij het toegang krijgen tot de arbeidsmarkt en het telkens verlengen van zijn vergunning, verwacht mag worden dat hij hierover klaagt bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is. Het enkel inschakelen van een advocaat is hiervoor onvoldoende. Uit de verklaringen van eiser is namelijk niet gebleken dat hij daadwerkelijk een klacht heeft ingediend en naar de rechter is gestapt.
Samenwerkingsverplichting
7. Eiser betoogt dat de minister in het kader van de samenwerkingsverplichting onderzoek had moeten doen naar de verblijfsvergunning van eiser en de eventuele beperkingen die daaraan verbonden zijn. Eiser heeft namelijk in het gehoor naar voren gebracht dat hij niet mocht werken met zijn verblijfsvergunning.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende onderzoek gedaan door het doen van de Eurodac-bevraging en het claimverzoek. Verder wijst de rechtbank op hetgeen is overwogen onder 6.2.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiser is ongegrond. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795.
2.European Coucil on Refugees and Exiles (ECRE), Asylum Information Database