ECLI:NL:RBDHA:2024:2210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
AWB 22/7747 en AWB 22/7748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de eigen bijdrage in de kosten van opvang door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beoordeeld. Het bestreden besluit, dat op 31 oktober 2022 is genomen, stelt de eigen bijdrage van eiseres in de kosten van haar opvang vast op € 6.606,67. Eiseres heeft aangevoerd dat het beroep ontvankelijk is, dat zij vrijstelling van het griffierecht verzoekt en dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, maar dat de verzoeken van eiseres ongegrond zijn. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75. De rechtbank stelt vast dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7747 (beroep) en AWB 22/7748 (vovo)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 31 oktober 2022, waarin de eigen bijdrage van eiseres in de kosten van haar opvang is vastgesteld op € 6.606,67.
1.1.
Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zijn op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de definitieve hoogte van de eigen bijdrage in de kosten van opvang heeft kunnen vaststellen op € 6.606,67. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze conclusie komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Voorvragen

Is het beroep ontvankelijk?
4. Het bestreden besluit is van 31 oktober 2022 en het beroep is van 13 december 2022. In de gronden van beroep stelt eiseres dat zij ontvankelijk is, omdat het besluit van 31 oktober 2022 bekend is gemaakt tegelijkertijd met het besluit van 5 december 2022 dat gaat over invordering van de eigen bijdrage. Verweerder heeft dit niet weersproken. In het dossier heeft de rechtbank ook geen stukken aangetroffen die duiden op een eerdere verzending dan 5 december 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk.
Wordt eiseres vrijgesteld van het betalen van griffierecht?
5. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank ziet, op basis van de verstrekte gegevens, aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
6. Het bestreden besluit is genomen door een teamhoofd A&I. Deze persoon is volgens artikel 2.2. van de Bevoegdhedenregeling COA niet bevoegd om het bestreden besluit te nemen. Er is dus sprake van een bevoegdheidsgebrek. Bij brief van 9 februari 2023 heeft een jurist van het COA het bestreden besluit bekrachtigd. De rechtbank zal het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren. Aannemelijk is dat eiseres door het gebrek niet is benadeeld, nu uit de bekrachtiging volgt dat zonder dat gebrek een besluit met dezelfde uitkomst zou zijn genomen. Wat hiervan het gevolg is, zal de rechtbank bespreken onder 14.

Het bestreden besluit

7. Eiseres heeft op 29 december 2021 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een dwangsomvergoeding van € 22.500,- ontvangen. Daardoor beschikt zij volgens verweerder over eigen vermogen van tenminste dat bedrag. Een bedrag van € 22.500,- is hoger dan de vermogensgrens. [1] Daarom moet eiseres aan verweerder een eigen bijdrage betalen voor de kosten van haar opvang. [2] Verweerder heeft de hoogte van deze eigen bijdrage berekend aan de hand van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (Reba) en heeft deze vastgesteld op € 6.606,67.

De beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover

Over de motivering van het bestreden besluit
8. Eiseres voert aan dat verweerder zowel de oplegging van de eigen bijdrage als de hoogte van de eigen bijdrage onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder is ook niet gemotiveerd ingegaan op de zienswijze waarin eiseres heeft gesteld dat verweerder moet afzien van het opleggen van een eigen bijdrage of de hoogte daarvan moet matigen. Verder is het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig, omdat verweerder de ontvangst van bewijsstukken zowel erkent als ontkent. Tot slot voert eiseres aan dat niet kenbaar is welke stukken verweerder bij het bestreden besluit heeft betrokken.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
9.1
De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat er bij het bestreden besluit een berekening van de verschuldigde eigen bijdrage is gevoegd als bijlage 1 en dat die berekening onderdeel uitmaakt van dat bestreden besluit. Eiseres heeft nergens concreet aangeduid of inzichtelijk gemaakt op welke punten de berekening van de eigen bijdrage onjuist is en/of tot matiging zou moeten leiden.
9.2
Anders dan eiseres stelt blijkt uit de zienswijze niet dat eiseres verweerder heeft verzocht om af te zien van het opleggen van een eigen bijdrage of de hoogte daarvan te matigen. Dit blijkt overigens ook niet uit de door verweerder bij het verweerschrift gevoegde gespreksverslagen.
9.3
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet innerlijk tegenstrijdig en blijkt daaruit voldoende duidelijk dat verweerder de stukken die eiseres bij de zienswijze heeft overgelegd, heeft ontvangen en beoordeeld. Verweerder stelt hierover in het bestreden besluit immers dat de zienswijze en bewijsstukken beoordeeld zijn en vervolgens dat er geen bewijsstukken zijn ontvangen waarmee de zienswijze van eiseres is onderbouwd. Dit kan niet anders uitgelegd worden dan dat de door eiseres overgelegde stukken ontvangen zijn, maar ontoereikend zijn om haar zienswijze te onderbouwen.
9.4.
Eiseres heeft voor het eerst ter zitting aangevoerd dat niet kenbaar is welke stukken door verweerder in de beoordeling zijn meegenomen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In de door verweerder overgelegde processtukken blijkt welke bewijsstukken eiseres aan verweerder heeft overgelegd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen dat verweerder deze stukken in zijn beoordeling heeft meegenomen. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, blijkt uit die stukken op geen enkele wijze dat eiseres een schuld is aangegaan en deze terugbetaalt of heeft terugbetaald.
Over de berekening van de eigen bijdrage
10. Eiseres heeft voor het eerst ter zitting aangevoerd dat verweerder de eigen bijdrage onjuist heeft berekend, omdat de geïnde dwangsommen deels hadden moeten worden toegerekend aan kalenderjaar 2020 en deels aan kalenderjaar 2021.
11. De rechtbank is van oordeel dat deze voor het eerst ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond te laat en in strijd met de goede procesorde is aangevoerd. Niet valt in te zien waarom deze beroepsgrond niet eerder ingebracht had kunnen worden, zodat verweerder in de gelegenheid zou zijn geweest om voorbereid hierop te reageren. Voor zover eiseres meent dat zij deze grond niet eerder had kunnen aanvoeren, omdat zij stelt een besluit te hebben ontvangen dat niet compleet was en waarin de berekening van de eigen bijdrage ontbrak, volgt de rechtbank haar daarin niet. Het ligt op de weg van eiseres om bij verweerder navraag te doen na ontvangst van een niet compleet besluit. Verder had eiseres sinds medio februari 2023 de beschikking over een compleet besluit, omdat het bestreden besluit toen samen met de overige door verweerder overgelegde stukken naar haar is doorgestuurd. Voor zover eiseres meent dat zij deze grond niet eerder kon indienen, omdat het haar niet duidelijk was of haar beroep ontvankelijk was, volgt de rechtbank haar daar ook niet in. Eiseres immers heeft in de gronden van beroep gesteld dat zij ontvankelijk is in haar beroep en dit stond verder niet in de weg aan het opvragen van een compleet besluit met berekening. De rechtbank zal daarom deze beroepsgrond niet bespreken.
Verzoek voorlopige voorziening (zaaknummer AWB 22/7748)
12. In het bestreden besluit van 31 oktober 2020 staat dat een tijdig ingediend beroepschrift tot gevolg heeft dat de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort. Een verzoek om voorlopige voorziening was dus niet nodig. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
14. De rechtbank ziet, gelet op het onder 6 geconstateerde gebrek, aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. De kosten stelt de rechtbank, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor van 0,25).
De rechtbank ziet aanleiding voor een wegingsfactor van 0,25, gelet op het feit dat verweerder voorafgaand aan de zitting het gebrek heeft geconstateerd, verweerder het besluit vóór de behandeling ter zitting reeds heeft bekrachtigd en eiser in het beroepschrift hiertegen geen beroepsgronden heeft aangevoerd. Gelet op één en ander kent de rechtbank geen punt toe voor het verschijnen ter zitting.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaar het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 218,75,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 februari 2024.
Griffier
(Voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 34 van de participatiewet
2.Artikel 20 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva)