ECLI:NL:RBDHA:2024:2214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/5190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake de vaststelling van de maandelijkse aflossingstermijn van een studieschuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024, in de zaak tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt de draagkrachtvaststelling voor de terugbetaling van een studieschuld beoordeeld. Eiseres had verzocht om een vermindering van haar maandelijkse aflossingstermijn voor 2023, omdat zij sinds begin 2023 arbeidsongeschikt is en haar inkomen is gedaald. Het primaire besluit van 27 januari 2023 had het verzoek tot verlegging van het peiljaar toegewezen, maar het verzoek om vermindering van het maandbedrag was slechts gedeeltelijk toegewezen. Eiseres was van mening dat het bestreden besluit gebrekkig en onzorgvuldig tot stand was gekomen, en dat de berekening van de draagkracht en het maandbedrag onvoldoende inzichtelijk was gemaakt.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet voldoende heeft toegelicht hoe de bedragen voor de draagkracht en het maandbedrag zijn vastgesteld, en dat er geen aandacht is besteed aan het evenredigheidsbeginsel, waar eiseres zich op heeft beroepen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht vergoeden aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en de noodzaak om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van de aanvrager bij de vaststelling van de draagkracht en het maandbedrag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5190
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de draagkrachtvaststelling voor terugbetaling van een studieschuld en de afwijzing van een verzoek tot vermindering van de maandelijkse aflossingstermijn voor 2023.
1.1.
Bij het primaire besluit van 27 januari 2023 heeft verweerder het verzoek tot het verleggen van het peiljaar toegewezen en het verzoek tot vermindering van de maandelijkse aflostermijn voor 2023 gedeeltelijk toegewezen. Met het bestreden besluit van 22 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf). Daaruit is een studieschuld ontstaan die zij in maandelijkse termijnen moet aflossen.
3. Het bedrag dat eiseres in 2023 op basis van de nog openstaande schuld en de resterende looptijd per maand zou moeten aflossen (de wettelijke termijn), is eind 2022 vastgesteld op € 466,01 per maand. Hierbij is het toetsingsinkomen over 2021 in aanmerking genomen, dat door de Belastingdienst is bepaald op een bedrag van € 66.823,-.
4. Sinds begin 2023 is eiseres meer dan een jaar arbeidsongeschikt. Dit heeft tot gevolg dat haar maandloon niet langer volledig wordt doorbetaald, haar inkomen is dus gedaald. Het door de Belastingdienst bepaalde toetsingsinkomen over 2023, is dan ook vastgesteld op een bedrag van € 48.312,-.
5. Eiseres heeft op 27 januari 2023 verzocht om verlegging van het peiljaar voor de vaststelling van haar draagkracht, zodat wordt uitgegaan van het inkomen voor 2023. Daarnaast heeft zij verzocht om vermindering van het af te lossen maandbedrag.
6. Bij het primaire besluit is de peiljaarverlegging toegewezen. Verweerder heeft het toetsingsinkomen over het jaar 2023 gebruikt. Het verzoek om vermindering van het maandbedrag is slechts gedeeltelijk toegewezen. Het af te lossen maandbedrag is verminderd van € 466,01 naar € 459,54.
7. Eiseres wil dat het af te lossen maandbedrag verder wordt verminderd en dat verweerder een betalingsregeling treft.
Wat vindt eiseres in beroep?
8. Allereerst vindt eiseres dat het bestreden besluit gebrekkig en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij is niet in bezwaar gehoord en het bestreden besluit is te laat genomen.
9. Daarnaast is het bestreden besluit niet goed gemotiveerd. De berekening van de draagkracht en het maandelijkse aflossingsbedrag zijn niet inzichtelijk gemaakt. Met de inkomensdaling in 2023 is ook geen rekening gehouden.
10. Bovendien zijn de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit geschonden en is de hardheidsclausule ten onrechte buiten toepassing gebleven. Verder is niet voldaan aan normen van maatschappelijk verantwoord innen en is het besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
11. Ook is verweerder voorbijgegaan aan het verzoek om een betalingsregeling. Eiseres vraagt de rechtbank, al dan niet door het treffen van een voorziening, om bij einduitspraak te bepalen dat zij minder hoeft af te lossen zolang sprake is van een vermindering van haar maandsalaris.
Wat vindt de rechtbank?
Totstandkoming bestreden besluit
12. Eiseres heeft er terecht op gewezen, dat het bestreden besluit te laat is genomen. Dat kan echter geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarnaast was verweerder niet verplicht eiseres in bezwaar te horen, omdat de hoorplicht niet geldt in studiefinancieringszaken. [1] In de totstandkoming van het bestreden besluit liggen dus geen redenen voor vernietiging.
Vaststelling maandelijkse aflossingstermijn
13. Bij de beoordeling van een aanvraag om verlaging van het af te lossen maandbedrag, moet verweerder de draagkracht van de aanvrager bepalen. [2] Dit doet verweerder op basis van het toetsingsinkomen. [3] Dat is in beginsel het jaarinkomen van twee jaar voorafgaand aan het draagkrachtjaar. Bij een inkomensdaling kan ook het inkomen in een later jaar tot uitgangspunt worden genomen. [4] Hierbij is het door de Belastingdienst vastgestelde toetsingsinkomen bepalend; er wordt geen acht geslagen op het besteedbaar inkomen en het lasten- en uitgavenpatroon. [5]
14. Het verzoek tot peiljaarverlegging van 2021 naar 2023 is toegewezen. Verweerder heeft in lijn met deze toewijzing de draagkracht vastgesteld op basis van het toetsingsinkomen over 2023. Daarbij zijn het besteedbaar inkomen en het lasten- en uitgavenpatroon terecht buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft zich dus gebaseerd op de juiste wettelijke uitgangspunten. Verweerder heeft de draagkracht bepaald op
€ 582,82 per maand. Het draagkrachtbedrag ligt hoger dan de door verweerder vastgestelde wettelijke termijn, die is vastgesteld op € 459,54. Verweerder heeft de aflossingstermijn op dit lagere bedrag vastgesteld.
15. Dat de juiste wettelijke uitgangspunten zijn gehanteerd, betekent nog niet dat daarmee duidelijk is hoe verweerder in dit concrete geval tot het maandbedrag en het draagkrachtbedrag is gekomen. Het is onvoldoende duidelijk op welke wijze deze bedragen kunnen worden herleid tot de relevante inkomensgegevens, de resterende schuld en de toepasselijke wettelijke regelingen. Dit is niet goed inzichtelijk gemaakt. Daarbij merkt de rechtbank op, dat de herleidbaarheid van deze bedragen door eiseres zowel in bezwaar als in beroep uitdrukkelijk ter discussie is gesteld, terwijl ook de rechtbank heeft gevraagd om een nadere toelichting op dit punt. Verweerder heeft enkel de hoogte van het toetsingsinkomen, het draagkrachtbedrag en de wettelijke termijn benoemd zonder een toelichting. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
Evenredigheid
16. Eiseres heeft in bezwaar en in beroep betoogd, dat de weigering het maandbedrag lager vast te stellen in strijd is met de evenredigheid. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gewezen op haar persoonlijke tegenslagen en daarmee verband houdende financiële moeilijkheden. Zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift heeft verweerder desondanks geen aandacht besteed aan de vraag, of de vaststelling van het maandbedrag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft zich beperkt tot het standpunt, dat bij de bepaling van de draagkracht geen rekening hoeft te worden gehouden met het besteedbaar inkomen. Dat standpunt is op zich juist, maar hieruit volgt nog niet dat de omstandigheden van eiseres per definitie geen aanleiding kunnen geven om het vastgestelde maandbedrag van € 459,54 met toepassing van het evenredigheidsbeginsel te verminderen. [6] Nu niet is gebleken dat het evenredigheidsbeginsel in de beoordeling is betrokken, is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
17. Met haar beroep op de hardheidsclausule, subsidiariteit, maatschappelijk verantwoord innen en redelijkheid en billijkheid, beoogt eiseres in wezen de evenredigheid van het bestreden besluit aan te vechten; deze normen hoeven daarom niet verder te worden besproken.
Betalingsregeling
18. Eiseres heeft voorts verzocht om een betalingsregeling te treffen. Op zitting is gebleken dat eiseres wel verzoeken heeft ingediend voor het treffen van een betalingsregeling, maar dat verweerder hier nog niet op heeft gereageerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegezegd dit verzoek aan een medewerker voor te leggen om dit op te pakken. Omdat het bestreden besluit verder niet ziet op een betalingsregeling, valt dit buiten de omvang van dit geding. Op voorhand is ook nog niet uitgesloten dat een betalingsregeling kan worden getroffen, zodat de rechtbank ook geen grond ziet voor toewijzing van de gevraagde voorziening.

Conclusie en gevolgen

19. Het bestreden besluit is ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder moet bovendien het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7.3 van de Wet studiefinanciering (Wsf).
2.Artikel 10a.7 van de Wsf.
3.Artikel 10a.8, eerste lid, van de Wsf.
4.Artikel 10a.3 in samenhang met artikel 6.12 en 6.10 van de Wsf.
5.Centrale Raad van Beroep, 27 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN5150.
6.Vgl. Centrale Raad van Beroep, 10 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:37.