ECLI:NL:RBDHA:2024:2215
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bezwaartermijn en verdaging in bestuursrechtelijke procedure omtrent studiefinanciering
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024, in de zaak tussen eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het beroep van eiser tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank constateert dat de minister op 14 maart 2023 het verzoek had afgewezen en dat het bezwaar op 31 mei 2023 ongegrond was verklaard. Eiser was niet verschenen op de zitting van 17 januari 2024, waar de gemachtigde van de minister wel aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de verdaging van de beslistermijn in bezwaar niet in strijd is met de wet, ook al was de verdagingsbeslissing gebrekkig. De rechtbank stelt vast dat de bevoegdheid tot het nemen van besluiten over studiefinanciering bij de minister ligt, die deze bevoegdheid heeft gemandateerd aan de directeur-generaal van DUO. De rechtbank concludeert dat de gemandateerde functionaris bevoegd was om de verdagingsbeslissing te nemen, ondanks dat de mededeling niet expliciet vermeldde dat het om een verdaging ging.
Eiser had betoogd dat de verdaging in strijd was met het beginsel van fair play en dat er sprake was van discriminatoir beleid. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat de praktijk van de minister in strijd is met het Unierecht of dat er sprake is van discriminatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de dwangsom terecht niet is toegekend. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.