ECLI:NL:RBDHA:2024:22155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.50509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring ex. 59b Vw; onrechtmatigheid en verzoek om schadevergoeding

Op 27 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de rechtbank oordeelde dat de maatregel noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser. Eiser had op 13 december 2024 aangegeven een asielaanvraag te willen indienen, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op 17 december 2024 terecht was opgelegd, ondanks de claim van eiser dat de omzetting van de eerdere maatregel te laat had plaatsgevonden. De rechtbank volgde de argumentatie van verweerder dat de eerdere maatregel onrechtmatig was, maar dat dit geen invloed had op de rechtmatigheid van de huidige maatregel. Eiser betwistte enkele gronden van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden voldoende waren onderbouwd en dat er geen reden was om de maatregel onrechtmatig te achten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50509

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 december 2024 op zitting behandeld, in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. Voor zover verweerder aan de maatregel van bewaring mede artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw ten grondslag heeft gelegd, is de rechtbank van oordeel dat nu verweerder heeft geoordeeld dat de eerder aan eiser opgelegde maatregel van bewaring (maatregel 1) onrechtmatig was en het terugkeerbesluit van 4 december 2024 is ingetrokken, dit artikel niet aan de huidige maatregel ten grondslag gelegd kon worden. Dit laat onverlet dat verweerder artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw ten grondslag heeft kunnen leggen aan de maatregel van bewaring van 17 december 2024 (maatregel 2). Dit is door eiser ook niet betwist.
4. Eiser heeft allereerst betoogd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is nu de omzetting van maatregel 1 naar maatregel 2 te laat heeft plaatsgevonden. Eiser heeft op 13 december 2024 te kennen gegeven een asielaanvraag in te willen dienen, hetgeen hij op 14 december 2024 feitelijk heeft gedaan. De omzetting van de maatregel van bewaring had volgens eiser op 15 december 2024 moeten plaatsvinden. Aangezien dit pas op 17 december 2024 is gebeurd, is de maatregel van aanvang af onrechtmatig. Bovendien heeft verweerder 13 minuten nodig gehad om de maatregel van bewaring van 4 december 2024 op te heffen, alvorens de huidige maatregel aan eiser is opgelegd.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2024, [1] waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de vraag of maatregel 2 tijdig is opgelegd een beoordeling inhoudt van de vraag of maatregel 1 op de juiste wettelijke grondslag heeft voortgeduurd. Deze vraag dient te worden beoordeeld in het beroep tegen maatregel 1 en niet in het beroep tegen maatregel 2. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat aan eiser mede om die reden in de procedure tegen maatregel 1 een schadevergoeding is toegekend. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is van een ernstige schending van het recht om in vrijheid te worden gesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder de asielwens van eiser niet tijdig heeft erkend, maar dat eiser kort daarna alsnog een asielaanvraag heeft kunnen indienen en op de daarvoor geschikte grondslag in bewaring is gesteld. Bovendien is de tijdspanne van 13 minuten gelegen tussen het opheffen van maatregel 1 en het opleggen van maatregel 2 niet te lang geweest.
6. Wat eiser verder heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7. Eiser heeft de zware grond 3a niet betwist. Deze grond is feitelijk juist. Eiser heeft wel de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden betwist. De gronden 4c en 4d zijn eveneens feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser staat niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland noch beschikt hij over voldoende middelen van bestaan. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden hoeven daarom geen bespreking.
8. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij bereid is de asielaanvraag in een AZC af te wachten en verweerder dus had moeten volstaan met de toepassing van een lichter middel, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Dat eiser een verblijfadres en een bedrijf heeft in Frankrijk maakt het vorenstaande niet anders. Uit de door verweerder verstrekte gegevens van 18 december 2024 blijkt dat eiser in Frankrijk onder een andere identiteit en nationaliteit bekend is en aldaar geen verblijfsrecht geniet. Zo eiser al op 12 december 2024 een verblijfsvergunning zou hebben aangevraagd, was dit bij de Franse autoriteiten op 18 december 2024 in ieder geval nog niet bekend.
9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet ook verder ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.