ECLI:NL:RBDHA:2024:22168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
NL24.49080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.C. Kleijberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een vreemdeling, was op 10 juni 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister heeft op 6 december 2024 besloten de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden te verlengen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft gevraagd. Tijdens de zitting op 17 december 2024 is eiser via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister ook vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat de bewaring onevenredig bezwarend is. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij actief meewerkt aan zijn vertrek en dat de minister voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te handhaven. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat en dat de minister voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en het beroep wordt ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukt dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het indienen van klachten over de zorg. De rechtbank wijst erop dat de omstandigheden in het detentiecentrum niet onrechtmatig zijn en dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

De minister heeft op 10 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 6 december 2024 heeft de minister de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is met behulp van een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 mag de maatregel van bewaring na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden worden verlengd als de uitzetting (alle redelijke inspanningen ten spijt) wellicht meer tijd zal vergen als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
De minister moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit
voldoende gemotiveerd is, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [1] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit. [2]
Het verlengingsbesluit
2. De minister stelt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en de benodigde documentatie ontbreekt. Verder stelt de minister dat er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, de bewaring voor eiser niet onredelijk bezwarend is en dat zicht op uitzetting bestaat naar Algerije, het land waar eiser naartoe moet.
In beroep
Voorwaarden verlenging
3. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte tegenwerpt dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting. Daartoe stelt eiser dat hij zelf niet aan de benodigde documenten kan komen. Verder kan eiser zijn familieleden hiervoor ook niet benaderen, omdat hij hen niet kan bereiken vanuit vreemdelingenbewaring.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat op eiser een vertrekplicht rust, die inhoudt dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland en de Europese Unie. Van deze medewerking is bij eiser nog altijd niet gebleken. Zo wijst de minister er op dat eiser in diverse vertrekgesprekken heeft aangegeven niet te willen vertrekken. Verder heeft eiser zich passief opgesteld door geen acties te ondernemen om zijn vertrek te bespoedigen. Dat hij zijn familie vanuit vreemdelingenbewaring niet zelf kan benaderen, wat daar ook van zij, maakt niet dat hij ook op andere wijze in contact zou kunnen proberen te komen met zijn familie om hen om hulp bij het verkrijgen van documenten te vragen. Zo kan eiser ook zelf actie ondernemen, zoals het schrijven van een brief naar de autoriteiten. Dat eiser niet wist dat dit mogelijk was, maakt eiser niet aannemelijk. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn vertrek. De minister is dus voor de voor de uitzetting benodigde documenten, afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten.
Gronden voor de bewaring
4. Eiser betwist de zware en lichte gronden die door de minister in het verlengingsbesluit zijn opgenomen niet. De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende gronden zijn om de maatregel te dragen. Daarom kan nog steeds worden aangenomen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat en eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Onevenredig bezwarend
5. Eiser voert aan dat de bewaring onevenredig bezwarend voor hem is. Eiser licht toe dat de vrijheidsbeneming hem zwaar valt en dat hij kampt met psychische problematiek. Ook lijdt hij aan psoriasis. Eiser moet zich daarvoor drie keer per dag insmeren, in het bijzijn van zijn celgenoot. Eiser heeft geen privacy. Dat valt eiser ook zwaar. Eiser wil hulp van een psycholoog, maar die zit vaak vol. Volgens eiser neemt de minister deze omstandigheden ten onrechte niet mee in de belangenafweging. Eiser heeft uitdraaien van zijn medisch dossier vanuit het detentiecentrum overgelegd om zijn beroepsgrond te onderbouwen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de aan het verlengingsbesluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden volstaat de minister terecht niet met het opleggen van een lichter middel. Het is niet gebleken dat sprake is van feiten en omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij begrijpt dat de vrijheidsbeneming voor eiser zwaar valt en ook zwaarder wordt naarmate deze langer duurt. De minister stelt daarover terecht dat van de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum mag worden aangenomen dat deze gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Voor zijn gestelde psychische klachten kan eiser dus een beroep doen op de medische dienst van het detentiecentrum. Als eiser deze hulp – zo hij stelt – niet krijgt, omdat de psycholoog vaak vol zit, is het aan hem om daarover te klagen bij het detentiecentrum. Dit maakt de bewaring niet onrechtmatig. Daar komt bij dat eiser ook niet onderbouwt dat hij niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan als hij deze zorg niet krijgt. Verder begrijpt de rechtbank dat het vervelend voor eiser moet zijn om zich meermaals per dag in te smeren voor zijn psoriasis in het bijzijn van zijn celgenoot, maar dit maakt de maatregel ook niet onevenredig bezwarend. Bovendien is niet gebleken dat eiser actie heeft ondernomen om iets aan deze situatie te doen, zoals het vragen om een aparte kamer op de momenten dat hij zich moet insmeren. Als de autoriteiten in het detentiecentrum weigeren om gehoor te geven aan eisers bezwaren in deze, is het aan hem om daarover te klagen bij het detentiecentrum. Anders dan eiser stelt, motiveert de minister voldoende waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat geen zicht op uitzetting bestaat naar Algerije. Daartoe stelt eiser dat vanuit de Algerijnse autoriteiten geen signaal is gegeven dat eiser binnen afzienbare tijd kan worden uitgezet. Ook worden mensen uit Algerije maar beperkt uitgezet. Bovendien zit er vaak een afzienbare tijd tussen de bevestiging van de identiteit en nationaliteit, en de uiteindelijk geplande vlucht.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) vrij recent nog heeft geoordeeld dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn bestaat. [3] De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor een ander oordeel. De minister heeft tijdens de zitting ook aangegeven welke cijfers bekend zijn rondom uitzettingsprocedures naar Algerije in de periode van 1 januari tot 30 november 2024. Daaruit blijkt dat er in die periode 96 gedwongen vertrekken hebben plaatsgevonden op basis van een laissez-passer (lp). In het specifieke geval van eiser is een lp-traject opgestart en de Algerijnse autoriteiten hebben vooralsnog niet aangegeven dat zij deze documenten niet zullen verstrekken. Voor zover eiser stelt dat het lang duurt voordat iemand daadwerkelijk kan worden uitgezet, verandert dit het oordeel niet. Dit is voor eiser namelijk nog niet aan de orde. De benodigde documenten om eiser uit te zetten zijn nog niet verkregen.
Voortvarendheid
7. Eiser voert verder aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
7.1.
De rechtbank merkt hierover allereerst op dat de minister in het verlengingsbesluit niet motiveert dat hij voortvarend handelt aan eisers vertrek. De rechtbank overweegt dat dit ook niet hoeft, omdat het vereiste van voortvarend handelen geen voorwaarde is voor het nemen van het verlengingsbesluit. Als de minister onvoldoende voortvarend handelt, maakt dit de bewaring wel onrechtmatig. Daarom gaat de rechtbank hieronder in op de beroepsgrond.
7.1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat het aan de minister is om te bepalen hoe de contacten met de Algerijnse autoriteiten verlopen en op welke wijze er wordt gerappelleerd. Daarbij is de minister voor de afgifte van een lp afhankelijk van de werkwijze van de Algerijnse autoriteiten en ook van de bereidwilligheid tot meewerken van die autoriteiten. De minister heeft regelmatig schriftelijk gerappelleerd naar aanleiding van eisers lp-aanvraag, laatstelijk op 5 december 2024, en de minister heeft op 6 december 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder heeft de minister tijdens de zitting toegelicht dat de landvertegenwoordiger deze week met het consulaat in gesprek gaat, om de wachtende, opgestarte lp-trajecten te bespreken. Het lp-traject van eiser valt daar ook onder. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Het (regime in) detentiecentrum Rotterdam
8. Eiser voert verder aan dat penitentiaire elementen onderdeel blijven van het
dagelijkse vreemdelingenbewaringsregime. Bij de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring moet echter sprake zijn van minimale beperkingen. Het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or
Punishment (CPT) is in het meest recente rapport van 23 juni 2023 met de titel ‘
Report to the Government of the Netherlands on the periodic visit to the Kingdom of the Netherlands carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment from 10 to 25 May 2022’ ook kritisch over het beleid rond vreemdelingenbewaring in Detentiecentrum in Rotterdam.
8.1.
Voor zover het betoog van eiser moet worden opgevat als een klacht over de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum, overweegt de rechtbank dat voor dergelijke klachten een andere rechtsgang openstaat. De rechtbank kan niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen dat detentiecentrum. [4] Voor zover eiser bedoelt te betogen dat het detentiecentrum van Rotterdam geen speciale inrichting is voor bewaring in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 29 december 2022 [5] overwogen dat het detentiecentrum van Rotterdam voldoet aan de eisen die in het arrest van het Hof van Justitie van 10 maart 2022 [6] , zijn gesteld aan een speciale inrichting voor bewaring in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Wat eiser aanvoert, is onvoldoende voor een ander oordeel. Eiser geeft ook niet concreet aan op welke punten de vreemdelingenbewaring niet met het CPT statement zou sporen, en waarom dit zou maken dat de vreemdelingenbewaring niet strookt met het Europese recht.
9. Eiser stelt verder dat het detentiecentrum vol zit en eiser een plek bezet houdt. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheid, wat daar ook van zijn, het verlengingsbesluit niet onrechtmatig maakt.
10. Voor zover eiser een beroep doet op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 8 oktober 2024 [7] , slaagt dit niet. Het is niet gebleken dat eisers (psychische/medische) situatie vergelijkbaar is met de situatie van de vreemdeling waarover die uitspraak gaat. Waarom deze uitspraak relevant is voor de zaak van eiser ontgaat de rechtbank.
11. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen reden om het verleningsbesluit of de bewaring onrechtmatig te achten.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie 5 juni 2014, Bashir Mohamed Ali Mahdi, ECLI:EU:C:2014:1320.
2.De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.
3.Zie daarover de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en de (meest recente) uitspraak van de Afdeling van 2 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3545.
4.De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3184.
6.Landkreis Gifhorn, ECLI:EU:C:2022:178, onder 57 punt.