202304321/1/V3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 3 juli 2023 in zaak nr. NL23.17658 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2023 heeft de staatssecretaris de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden.
Bij uitspraak van 3 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De grieven leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de zware gronden 3a, 3b en 3d aan het verlengingsbesluit ten grondslag heeft kunnen leggen en dat de staatssecretaris zijn besluit op die punten deugdelijk heeft gemotiveerd. Verder is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2795). De rechtbank kon niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen dat detentiecentrum. Daarvoor staat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een andere rechtsgang open. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, onder 8. De Afdeling verwijst verder naar haar uitspraak van 29 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:4002, waarin zij heeft overwogen dat de het detentiecentrum van Rotterdam voldoet aan de eisen die in het arrest van het Hof van Justitie van 10 maart 2022, Landkreis Gifhorn, ECLI:EU:C:2022:178, onder 57 punt zijn gesteld aan een speciale inrichting voor bewaring in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. 2. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023
47