ECLI:NL:RBDHA:2024:2218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/5304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom in het kader van studiefinanciering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom. Eiseres had op 20 oktober 2022 studiefinanciering aangevraagd op basis van de Wet Studiefinanciering 2000. Het primaire besluit van 20 februari 2023, waarin het verzoek om een dwangsom werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 31 mei 2023. Eiseres betoogde dat de verdaging van de beslistermijn onbevoegdelijk was genomen en dat dit in strijd was met het beginsel van fair play. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het verdagingsbesluit gebrekkig was, dit gebrek gepasseerd kon worden omdat eiseres niet benadeeld was. De rechtbank concludeerde dat de verdaging rechtmatig was en dat er geen bewijs was voor discriminatoir beleid van verweerder. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , [land] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom.
1.1.
Bij het primaire besluit van 20 februari 2023 is het verzoek van eiseres tot toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, door verweerder afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

War gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 20 oktober 2022 studiefinanciering aangevraagd op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (“Wsf”). Op 22 november 2022 heeft verweerder een besluit op de aanvraag genomen. Tegen dit besluit heeft eiseres op diezelfde dag bezwaar gemaakt.
3. Bij bericht van 6 februari 2023 is aan eiseres medegedeeld dat de beslistermijn op dat bezwaar met zes weken werd verdaagd.
4. Op 15 februari 2023 heeft verweerder een ingebrekestelling van eiseres ontvangen.
5. Met het primaire besluit van 20 februari 2023 heeft verweerder besloten geen dwangsom toe te kennen. Het daartegen gerichte bezwaar is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
6. Eiseres wil met dit beroep afdwingen dat verweerder een dwangsom moet betalen.
Wat stelt eiseres in beroep?
7. In de eerste plaats meent eiseres dat de verdaging van de beslistermijn geen gevolg heeft, omdat die beslissing onbevoegdelijk is genomen. Het bericht waarbij de verdaging is medegedeeld is namelijk in naam van de Manager Bezwaar en Beroep opgesteld, die geen bevoegdheid tot dergelijke beslissingen heeft.
8. Bovendien is de verdaging in strijd met het beginsel van fair play, omdat dergelijke beslissingen structureel worden genomen. Studiefinanciering strekt tot de vervulling van elementaire levensbehoeften, wat door dergelijk structureel uitstel wordt gefrustreerd. Daarbij heeft verweerder sinds 2014 beleid gevoerd dat strijdt met het Unierecht, ten nadele van studenten uit andere lidstaten; de mogelijkheid om hun rechten geldend te maken wordt door deze praktijk belemmerd. Verweerder hanteert daarbij een piepsysteem en komt pas met een inhoudelijke motivering als bezwaar wordt gemaakt. Hierbij discrimineert verweerder bovendien, aangezien dit niet aan de orde is bij de behandeling van Nederlandse onderdanen.
9. Uitstel is in beginsel ook alleen geoorloofd in bijzondere gevallen, wat volgt uit de parlementaire geschiedenis. Dergelijke gevallen doen zich hier niet voor.
Wat vindt de rechtbank?
10. Verweerder is bevoegd tot het nemen van besluiten omtrent studiefinanciering [1] , welke bevoegdheid is gemandateerd aan de directeur-generaal DUO [2] ; bij mandaatbesluit heeft de directeur-generaal DUO de manager van de afdeling Bezwaar onder-gemandateerd om te beslissen op bezwaarschriften en over alle aangelegenheden op het gebied van bezwaarschriftprocedures. [3] Bij het nemen van dergelijke besluiten moet de naam van de mandaatgever worden vermeld. [4] Uit het bericht van 6 februari 2023 blijkt niet dat namens verweerder tot de verdaging is besloten. Het verdagingsbesluit is dan ook gebrekkig. Het is nochtans evident dat het verdagingsbesluit namens verweerder moet zijn genomen en dat dit hierover in redelijkheid geen twijfel heeft bestaan. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat het verdagingsbesluit aan de professionele gemachtigde van eiseres is gericht, die veelvuldig is betrokken in bestuurlijke procedures met betrekking tot besluiten over studiefinanciering. De rechtbank ziet daarom aanleiding dit gebrek te passeren [5] , omdat eiseres erdoor niet kan worden geacht te zijn benadeeld.
11. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. [6] Op een bezwaarschrift moet in beginsel binnen zes weken worden beslist, welke termijn met ten hoogste zes weken kan worden verdaagd. [7] Deze beslissing behoeft geen motivering. Dat een bestuursorgaan in de praktijk structureel en zonder motivering de beslistermijn verdaagt, doet niet af aan de rechtmatigheid daarvan. [8] Deze bevoegdheid is niet gelimiteerd tot bijzondere gevallen, zo volgt uit bestendige rechtspraak. In beginsel is het verdagingsbesluit dus rechtmatig. Omdat vervolgens binnen zes weken na het verdagingsbesluit is beslist, heeft verweerder tijdig een besluit genomen.
12. Verder blijkt niet dat het verdagingsbesluit onderdeel uitmaakt van discriminatoir beleid. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de praktijk van verweerder strijdig is met de effectieve werking van het Unierecht, zoals zij kennelijk heeft willen betogen. Van een frustratie van elementaire levensbehoeften is ook niet gebleken. In hetgeen door eiseres is aangevoerd kan ook geen reden worden gezien om in te grijpen in de uitoefening van de bevoegdheden die de Awb aan verweerder biedt bij de behandeling van bezwaarschriften.
13. Gezien de omvangrijke hoeveelheid besluiten op het gebied van studiefinanciering, is het ook niet onredelijk dat primaire besluiten op studiefinancieringsaanvragen aanvankelijk van een betrekkelijk summiere motivering worden voorzien. Eiseres kan niet aannemelijk maken dat verweerder strijdig handelt met fair play of andere beginselen van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.19 Wsf.
2.Artikel, Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.
3.Artikel 3 van het Besluit van de directeur-generaal DUO van 16 juli 2018, nr. DUO/HD.018.064, houdende wijziging van de Ondermandaatregeling DUO 2013.
4.Artikel 10:10 Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb.
7.Artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb.
8.Centrale Raad van Beroep, 15 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1459.