ECLI:NL:RBDHA:2024:22405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
NL24.18126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van tijdelijke bescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit houder, beoordeeld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 31 mei 2023, en het bezwaar hiertegen werd op 18 april 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft op 27 september 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet voldoet aan de vereisten van legale arbeid zoals opgenomen in artikel 6 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije. Eiser heeft tijdelijke bescherming in Nederland, maar deze bescherming is van tijdelijke aard en niet stabiel, wat betekent dat zijn verblijfsrecht niet onomstreden is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de rechtspraak van het Hof van Justitie, die stellen dat legale arbeid een stabiele en niet-tijdelijke situatie op de arbeidsmarkt vereist.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser zich niet in een stabiele situatie bevindt, en dat zijn tijdelijke bescherming niet kan worden aangemerkt als een onomstreden verblijfsrecht. Eiser heeft weliswaar langer dan een jaar bij dezelfde werkgever gewerkt, maar zijn verblijfsrecht is procedureel en kan op elk moment ter discussie worden gesteld. De rechtbank wijst ook op het doel van tijdelijke bescherming, dat primair is bedoeld om asielstelsels te ontlasten bij massale instroom, en dat deze bescherming geen derde vorm van bescherming is naast vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst op grond van besluit nr. 1/80’.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 31 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het beroep is ongegrond. Eiser voldoet niet aan het in artikel 6 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije (besluit nr. 1/80) opgenomen vereiste van legale arbeid. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en standpunt minister
4. Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft in Nederland verblijf op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn) [2] omdat hij in Oekraïne in het bezit was van een tijdelijke verblijfsvergunning, anders dan een verblijfsvergunning op asielrechtelijke gronden (verblijf als derdelander). In de uitspraak van 17 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. Tegen deze beëindiging heeft eiser rechtsmiddelen aangewend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 4 april 2024 het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoeker wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming op hem van toepassing is tot uitspraak is gedaan op het beroep. [3]
4.1.
Het is eiser op grond van de aan hem verleende tijdelijke bescherming toegestaan om te werken. Eiser is vanaf 15 mei 2022 voltijd in loondienst werkzaam bij apotheek de Meeuwen B.V. in Amsterdam. Op 16 maart 2023 heeft eiser in verband met deze werkzaamheden een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 6 van besluit nr. 1/80. De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan het in deze bepaling opgenomen vereiste van legale arbeid. Eiser heeft de werkzaamheden verricht terwijl hij tijdelijke bescherming had, zodat de verblijfsrechtelijke situatie van eiser volgens de minister procedureel is en niet onomstreden.
Legale arbeid?
5. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de aan hem verleende tijdelijke bescherming slechts een tijdelijk procedureel verblijfsrecht is, waardoor de door hem verrichte werkzaamheden niet als legale arbeid zijn aan te merken.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser langer dan één jaar bij dezelfde werkgever heeft gewerkt. Partijen zijn het er niet over eens of deze arbeid als
legalearbeid in de zin van artikel 6 van besluit nr. 1/80 kan worden aangemerkt.
5.2.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie veronderstelt het begrip “legale arbeid”, bedoeld in artikel 6 van besluit nr. 1/80, een stabiele en niet-tijdelijke situatie op de arbeidsmarkt van een lidstaat en, daarmee, het bestaan van een niet omstreden verblijfsrecht. [4] De betrokkene mag zich niet in een precaire situatie bevinden die op elk moment ter discussie kan worden gesteld. [5] Of van een dergelijke situatie sprake is, vergt een beoordeling van de verblijfsrechtelijke situatie van de betreffende vreemdeling. Volgens IND-werkinstructie 2023/1 is sprake van een onomstreden verblijfsrecht in Nederland wanneer de Turkse onderdaan een geldige nationale verblijfsvergunning of een declaratoir verblijfsrecht hier heeft.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich niet in een stabiele en niet-voorlopige situatie op de arbeidsmarkt bevindt, zodat geen sprake is van een onomstreden verblijfsrecht. Dit oordeel licht de rechtbank hierna toe.
5.4.
Zoals vermeld is in overweging 13 van de preambule van de Richtlijn, heeft het bij die richtlijn ingevoerde mechanisme van tijdelijke bescherming een uitzonderlijk karakter, wat inhoudt dat de aangeboden bescherming van beperkte duur dient te zijn. Eiser behoort als Turks onderdaan niet tot de verplicht aangewezen categorieën [6] , maar valt onder de facultatieve bepaling. [7] Kenmerkend voor deze facultatieve bepaling is dat deze beoordelingsruimte laat aan de lidstaten [8] en deze hen dus de mogelijkheid biedt om op basis van eigen overwegingen te beoordelen of zij de door deze bepalingen geboden mogelijkheid wensen toe te passen en, zo ja, voor welke categorieën personen, op welk tijdstip en voor welke duur. Dit verblijfsrecht is dus in zijn aard niet stabiel. De wijze waarop in Nederland toepassing is gegeven aan deze facultatieve bepaling laat dit ook zien. Hoewel de minister in de brief van 30 maart 2022 [9] heeft aangegeven de Richtlijn ruimhartig te willen toepassen, en hij ook derdelanders met een andere nationaliteit dan de Oekraïense, die op 23 februari 2022 geen internationale bescherming of een permanente verblijfsvergunning, maar een andere tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne hadden onder de bescherming van de Richtlijn heeft gebracht, is hij daar kort daarna van teruggekomen. In zijn brief van 18 juli 2022 [10] heeft de minister namelijk aangegeven de tijdelijke bescherming van deze derdelanders weer te beëindigen. Voor ontheemden aan wie voor 19 juli 2022 facultatieve tijdelijke bescherming was verleend zou de tijdelijke bescherming op 4 maart 2023 eindigen, maar die datum is later verschoven naar 4 september 2023. [11] Hoewel de Afdeling in haar uitspraak van 17 januari 2024 [12] heeft bepaald dat de tijdelijke bescherming niet op 4 september 2023, maar op 4 maart 2024 eindigt, is de rechtbank, gelet op al deze feiten, van oordeel dat van een stabiel verblijfsrecht geen sprake is.
5.5.
De rechtbank wijst daarnaast op het doel van tijdelijk bescherming. Tijdelijke bescherming is primair een instrument voor lidstaten om bij massale instroom de asielstelsels te ontlasten. [13] Met deze regeling wordt ter voorkoming van verstopping van het asielstelsel aan ontheemden onmiddellijke en tijdelijke bescherming geboden, zonder dat dus een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag plaatsvindt. [14] Tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom is geen “derde” vorm van bescherming, naast de vluchtelingenstatus gebaseerd op het Verdrag van Genève en subsidiaire bescherming, en loopt daar dus ook niet op vooruit. [15] Omdat de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming nog niet heeft plaatsgevonden kan de toegekende tijdelijke bescherming worden aangemerkt als een procedureel verblijfsrecht. Voor zover eiser stelt dat hij een verblijfsvergunning had moeten krijgen, dat op grond van IND-werkinstructie 2023/1 moet worden aangemerkt als een onomstreden verblijfsrecht, en niet slechts procedureel rechtmatig verblijf, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens het nationale recht krijgen vreemdelingen die recht hebben op tijdelijke bescherming geen verblijfsvergunning. Zij hebben een procedureel rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f of h, van de Vreemdelingenwet 2000 en worden net als asielzoekers in het bezit gesteld van een W-document. [16] Dat is anders dan eiser stelt niet in strijd met de Richtlijn. De lidstaten moeten op grond van artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn de nodige maatregelen nemen opdat de begunstigden voor de volledige duur van de tijdelijke bescherming over
verblijfstitelsbeschikken. De verblijfstitel is in artikel 2 onder g, van de Richtlijn ruim gedefinieerd als elke door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven en volgens zijn wetgeving opgestelde vergunning
of toestemming, op grond waarvan het een onderdaan van een derde land of een staatloze is toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven. Deze rechtbank leidt uit deze bepalingen af dat lidstaten de nodige vrijheid toekomt zelf in te richten welke vorm de verblijfstitel heeft. Het gaat volgens de definitie in artikel 2 immers niet alleen om een ‘vergunning’, maar ook om ‘toestemming’ om in de lidstaat te verblijven. Het verblijfsdocument dat Nederland aan tijdelijk beschermden verstrekt (procedureel rechtmatig verblijf tijdens de asielprocedure) voldoet aan de omschrijving in de Richtlijn. [17]
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser zich niet in een stabiele en niet-tijdelijk situatie op de arbeidsmarkt bevindt, zodat geen sprake is geweest van een onomstreden verblijfsrecht. Dat betekent dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde in artikel 6 van besluit nr. 1/80 dat sprake moet zijn van legale arbeid. De verwijzing van eiser in beroep naar het arrest Demir [18] , dat over artikel 13 van besluit nr. 1/80 gaat, maakt het voorgaande niet anders, nog daargelaten dat eiser niet heeft geconcretiseerd hoe de uitspraak op hem van toepassing is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM (privéleven)
6. Het betoog dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van schending van het recht op eerbiediging van het privéleven, bedoeld in artikel 8 van het EVRM, slaagt ook niet. Voor zover eiser in beroep heeft gewezen op de belangen van zijn werkgever overweegt de rechtbank dat de minister niet ten onrechte stelt dat het bij de beoordeling van een beroep op artikel 8 van het EVRM niet gaat om het belang van de werkgever, maar om het belang van eiser om zijn opgebouwde privéleven voort te zetten dat wordt afgewogen tegen het belang van de staat. Eiser is niet gemotiveerd ingegaan op het standpunt van de minister in het bestreden besluit dat eiser nog maar kort in Nederland woont en het grootste deel van zijn leven in Turkije heeft gewoond, waar hij is geboren en getogen, zodat verondersteld kan worden dat de banden met Turkije nog bestaan, en daarom geen sprake is van schending van zijn privéleven. Eiser wordt bovendien als gevolg van de toegewezen voorlopige voorziening niet met uitzetting bedreigd. Schending van artikel 8 van het EVRM is pas in geding als eiser daadwerkelijk met uitzetting wordt bedreigd, maar dat is nog niet het geval aangezien eiser nog steeds mag verblijven en werken in Nederland.
Horen
7. De beroepsgrond dat de minister eiser over zijn gestelde recht op privéleven in bezwaar had moeten horen treft ook geen doel. Eiser heeft in bezwaar slechts naar voren gebracht dat sprake is van privéleven omdat hij werkt. Hoewel eiser in bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord heeft hij niet concreet toegelicht waarom zijn recht op privéleven is geschonden en welk concreet belang hij bij een hoorzitting heeft. De enkele mogelijkheid dat eiser tijdens een gehoor eventueel alsnog nieuwe gezichtspunten naar voren had kunnen brengen, is onvoldoende grond om hem te horen. [19]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
4.HvJEU 20 september 1990, Sevince (C‑192/89, punt 30), 6 juni 1995, Bozkurt (C‑434/93, punt 26) en 16 december 1992, Kus (C‑237/91, punten 12 en 22).
5.HvJEU 19 november 2002, Kurz (ECLI:EU:C:2002:694, punt 48).
6.Artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (Uitvoeringsbesluit).
7.Artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, gelezen in samenhang met artikel 7 van de Richtlijn.
8.Zie eerder Rb Den Haag (zp Arnhem) 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, onder 13.2 en 13.3 en de conclusie van de AG van 22 oktober 2024, Kaduna en Abkez, ECLI:EU:C:2024:911, onder 118-125.
9.TK 2021-2022, 19 637, nr. 2839.
10.TK 2021-2022, 19 637, nr. 2945.
11.TK 2022-2023, 19 637, nr. 3070.
12.ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32.
13.Zie paragraaf 1.4, 2.2 en 5.1 van het voorstel voor een Richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen, COM/2000/0303 def. Zie ook Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, onder 15.2.
14.Zie ook de definitie van ‘tijdelijke bescherming’ in artikel 2, onder a, van de Richtlijn.
15.Paragraaf 1.4 van het voorstel.
16.TK 2002-2003, 29 031, nr. 3, p. 9 en 10 en 29 031, nr. 5, p. 6 e.v.. Zie ook de definitie van tijdelijke bescherming in artikel 1 van de Vw 2000.
17.Rb Den Haag (zp Arnhem) 28 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4375, onder 14.2.
18.7 november 2013, ECLI:EU:C:2013:725.
19.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.