ECLI:NL:RBDHA:2024:22508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/09/675170 / JE RK 24-1997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 19 december 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin en de moeder heeft het ouderlijk gezag over hen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen die ten grondslag lagen aan de eerdere uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft moeite om de hulpverlening te accepteren en heeft een patroon van afspraken afzeggen. De kinderrechter heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling over de moeder en de ontwikkeling van de kinderen in het pleeggezin meegewogen in zijn beslissing. De kinderen ontwikkelen zich goed in het pleeggezin, maar er zijn zorgen over de mogelijkheid van verwaarlozing als zij nu teruggeplaatst zouden worden. De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 10 mei 2025, met de nadruk op de noodzaak voor de moeder om aan haar problematiek te werken en de gecertificeerde instelling om duidelijke stappen te formuleren voor de moeder om aan de voorwaarden voor terugplaatsing te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/675170 / JE RK 24-1997
Datum uitspraak: 19 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. mr. E.G.S.N. Asselbergs te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 november 2024;
  • het aangepaste verzoekschrift, ontvangen op 6 december 2024;
  • de nagezonden stukken van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 18 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • [naam] , namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengd tot 10 mei 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 september 2024 een machtiging verleend [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 24 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek schriftelijk en ter zitting als volgt gemotiveerd.
3.2.
De zorgen die ten grondslag lagen aan de uithuisplaatsing zijn in de afgelopen periode niet afgenomen. 10 voor Toekomst heeft de hulpverlening inmiddels afgesloten. De moeder liet een patroon zien waarbij zij afspraken afzei en niet volledig de aangeboden hulpverlening accepteerde. De moeder ging verder niet akkoord met de door de betrokken jeugdbeschermer opgestelde hulpvragen en doelen en toonde veel weerstand. Hierdoor lukte het voor 10 voor toekomst niet om met de moeder aan de doelen te werken. Ook lukt het de moeder nog niet op het huis schoon te houden nadat zij het heeft opgeruimd en toont zij weinig initiatief. Het baart de gecertificeerde instelling zorgen dat de moeder beperkt probleeminzicht heeft en er nog weinig ontwikkeling zichtbaar bij haar is. De moeder heeft aangegeven dat zij op sommige momenten blokkeert, waardoor de gecertificeerde instelling heeft vastgesteld dat het noodzakelijk is dat zij hiervoor diagnostiek en behandeling zal ontvangen. De moeder heeft aangegeven aan de slag te gaan met haar praktijkondersteuner om erachter te komen wat haar blokkeert in dit proces.
3.3.
De kinderen ontwikkelen zich op dit moment goed in het pleeggezin. Er is een goede klik tussen de pleegouders en de kinderen. De kinderen gaan naar een nieuwe school en hebben al vriendjes gemaakt. De gecertificeerde instelling ziet een positieve ontwikkeling, zowel sociaal als wat betreft hun hygiëne. De pleegouders zijn flexibel naar ouders toe met betrekking tot de omgangsmomenten. Wel lijken de kinderen soms moeite te hebben met de uithuisplaatsing. Het is van belang dat hier zicht op wordt gehouden. Nu het de moeder in de afgelopen periode nog niet is gelukt om de stappen te zetten die de gecertificeerde instelling nodig acht voor een thuisplaatsing, is het noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen wordt verlengd zodat hun plaatsing kan worden voortgezet. De gecertificeerde instelling is van mening dat de moeder zich de komende tijd moet gaan inzetten op het achterhalen van de oorzaak van hoe deze situatie is ontstaan en wat er tegen kan worden gedaan. Het vervuilde huis en de zorgen om hygiëne zijn immers voor een groot deel een gevolg van haar problematiek. Om hiermee aan de slag te kunnen, is het eerst noodzakelijk dat de moeder passende behandeling ontvangt om haar blokkade te doorbreken. Ook moeten de opgestelde bodemeisen opnieuw naar de moeder vertaald worden, zodat het voor haar helder is waar zij precies aan moet werken voordat een thuisplaatsing mogelijk is.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek. Het is lastig dat de gecertificeerde instelling blijft hameren op haar persoonlijke problematiek, terwijl ze al wekelijks contact heeft met haar praktijkondersteuner en ze al twee keer een onderzoek heeft gehad bij de GGZ. Hier is niks uitgekomen, waardoor het de moeder onduidelijk is wat zij verder nog zou kunnen en moeten doen om aan de bodemeis van passende behandeling te voldoen. Het is de moeder verder ook gelukt de woning op te ruimen en schoon te houden. Wanneer zij echter last heeft van fysieke klachten, zoals pijn in haar rug, kan dit soms nog lastig zijn voor haar. Het rapport van 10 voor Toekomst, waarin wordt gesteld dat het huis van de moeder niet schoon is, klopt niet. De keren dat 10 voor Toekomst langskwam, hebben zij immers niet de hele woning bekeken. Bovendien zijn er bedrijven en instanties die het schoonmaken voor de moeder zouden kunnen doen of haar hierbij kunnen helpen. Het is voor de moeder onduidelijk wat er nodig is om te kunnen zeggen dat de situatie bij haar goed genoeg is voor een thuisplaatsing. Verder heeft de moeder toegelicht dat er een nieuwe situatie is, nu de vader niet meer in de woning woont. Zij heeft het gevoel dat zij nog niet de kans heeft gekregen om te laten zien hoe het haar en de kinderen vergaan in die nieuwe situatie, zeker nu de moeder al positieve stappen heeft gezet. De relatiebreuk tussen de moeder en de vader heeft hen beide veel rust gegeven, wat ook goed is voor de kinderen. Hiernaast heeft 10 voor Toekomst aangegeven nu niets meer voor de moeder meer te kunnen betekenen nu de kinderen er niet meer wonen, maar zullen zij wel weer starten wanneer de kinderen weer thuis wonen.
4.2.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het goed gaat met hem en dat het goed gaat als hij de kinderen ziet. De kinderen zitten nu op een fijne plek, maar zij willen niets liever dan bij de vader en de moeder wonen. De vader vindt dat de kinderen weer teruggeplaatst zouden moeten worden bij de moeder. De vader woont dichtbij en kan en wil veel voor de kinderen betekenen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat is gebleken dat de zorgen die aanwezig waren ten tijde van de vorige zitting, onverminderd aanwezig zijn. Uit de afsluitrapportage van 10 voor Toekomst volgt dat tijdens de uitgevoerde huisbezoeken het huis niet op orde was of kon worden gehouden. Verder blijkt uit de afsluitrapportage dat in oktober 2024 tijdens een groot overleg met de gecertificeerde instelling is aangegeven dat er bijna geen doelen zijn waar moeder aan wil werken. Volgens 10 voor Toekomst laat de moeder een patroon zien van afspraken afzeggen en niet volledig de hulp willen accepteren. 10 voor Toekomst heeft de zorg vervolgens afgesloten, omdat zij niet meer bij de moeder binnenkomen, en de kinderen inmiddels niet meer thuis wonen. De moeder heeft toegelicht dat zij bezig is te achterhalen wat het voor haar zo moeilijk maakt om tot een blijvende positieve verandering te komen. Het is heel goed dat de moeder hiermee bezig is, maar vooralsnog is de uitkomst van dat proces onbekend of in ieder geval onduidelijk. Daarmee bestaat dan ook nog steeds een groot risico op verwaarlozing van de kinderen op het moment dat zij nu worden teruggeplaatst. Verder is van belang dat de kinderen zich goed ontwikkelen bij het pleeggezin waar zij verblijven. Ze gaan naar school en hebben vriendjes en hobby’s. De kinderrechter vindt het dan ook nog noodzakelijk dat de kinderen de komende periode nog bij het pleeggezin verblijven, en zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten tot 10 mei 2025.
5.3.
Daarbij is het volgende nog van belang. Zowel bij 10 voor Toekomst, als bij de jeugdbeschermer, als tijdens de zitting, heeft de moeder opgemerkt dat het voor haar onvoldoende duidelijk is waar zij precies aan moet werken om de kinderen weer thuis te krijgen. De kinderrechter heeft – ook vanwege de summiere onderbouwing van het verzoekschrift – niet kunnen achterhalen hoe het komt dat dit nog steeds onduidelijk is voor de moeder. Het kan zijn dat de moeder weinig leerbaar is en onvoldoende probleeminzicht heeft, zoals lijkt te volgen uit het verzoekschrift, maar het kan ook zijn dat de gecertificeerde instelling onvoldoende inspanning heeft geleverd om een vertaalslag te maken van de voorwaarden en bodemeisen voor thuisplaatsing naar concrete stappen die de moeder moet zetten om aan die voorwaarden en bodemeisen te voldoen. Het is van groot belang dat zowel de moeder als de gecertificeerde instelling hiermee de komende periode hard aan de slag gaan. De kinderrechter doet dan ook een dringend beroep op de moeder om zich welwillend, begeleidbaar en open op te stellen naar zowel de jeugdbeschermer als de (nog in te zetten) hulpverlening. De kinderrechter doet een dringend beroep op de gecertificeerde instelling om de voorwaarden en bodemeisen voor terugplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te vertalen naar hele concrete stappen die de moeder de komende periode kan zetten. Daarbij moet de aandacht onder andere uitgaan naar:
o het inzicht verkrijgen in de problematiek van de moeder, waarbij ook wordt gekeken naar diagnostiek en mogelijke behandelingen;
o nader onderzoek doen naar wat en welke hulpverlening nodig is om de woning van de moeder schoon te maken en te houden;
o het inzicht verkrijgen in de opvoedvaardigheden en de draagkracht van de moeder;
o het toewerken naar het accepteren van hulpverlening door de moeder;
o het inzicht verkrijgen in eventuele (kindeigen) problematiek van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , en de daarop af te stemmen hulpverlening;
o de huidige rol van de vader en de mogelijkheden waarop hij de moeder en de kinderen bij een eventuele thuisplaatsing kan ondersteunen.
5.4.
Bij een eventueel volgend verzoek van de gecertificeerde instelling verwacht de kinderrechter bovendien uitgebreidere en gedetailleerdere verslaglegging van de gecertificeerde instelling, onder nadere over wat er de afgelopen periode is ondernomen, wat de uitkomsten daarvan zijn, en wat dat betekent voor de verder te zetten stappen door zowel de moeder als de gecertificeerde instelling.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 10 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 7 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.