ECLI:NL:RBDHA:2024:22536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.16433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres met verblijfsdoel verblijf als familie- of gezinslid

In deze zaak heeft eiseres een verzoek ingediend tot herziening van de intrekking van haar verblijfsvergunning, die was verleend voor verblijf als familie- of gezinslid bij [A]. De minister van Asiel en Migratie heeft dit verzoek afgewezen, maar de rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte niet heeft gereageerd op de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die relevant is voor de beoordeling van het verzoek om herziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het verzoek om herziening is afgewezen, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing rechtvaardigen. De rechtbank heeft het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde deel in stand gelaten. Eiseres heeft recht op proceskostenvergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.750,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187,-. De uitspraak is gedaan op 29 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16433
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers),
en
de minister van Asiel en Migratie1, de minister
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 28 juni 2023 een aanvraag ingediend, waarin zij verzoekt om herziening van de intrekking van de verblijfsvergunning met verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ”, en de verlenging van die verblijfsvergunning, althans de verlening van een verblijfsvergunning met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] .
1.1.
De minister heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 7 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 maart 2024 op het bezwaar van eiseres heeft de minister eiseres een verblijfsvergunning verleend met verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” met ingang van 28 juni 2023 (datum aanvraag) en het verzoek om herziening afgewezen. Het eerder opgelegde inreisverbod is opgeheven.
1.2.
Eiseres is het niet eens met het besluit van de minister voor zover dat gaat over de afwijzing van het verzoek om herziening en heeft beroep ingesteld.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Beoordeling van de rechtbank

Wat is er gebeurd?
3. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’, geldig van 9 november 2011 tot 9 november 2022. Bij besluit van 12 februari 2018 is deze verblijfsvergunning met ingang van 9 november 2011 ingetrokken. De verblijfsvergunning was verleend op basis van de melding van referent dat hij ongehuwd was, terwijl hij in werkelijkheid gehuwd was. De verblijfsvergunning is daarom wegens het verstrekken van onjuiste gegevens ingetrokken. Eiseres is een licht inreisverbod opgelegd. Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend. Daarmee is het besluit tot intrekking van de vergunning in rechte komen vast te staan.
3.1.
Eiseres heeft op 23 april 2018 een aanvraag ingediend voor verkrijging van een verblijfsdocument EU/EER. Zij heeft zich op 11 december 2018 laten inschrijven op het woonadres van haar dochter en schoonzoon in [woonplaats] . Op 23 april 2019 heeft eiseres zich laten inschrijven op een woonadres in Spanje waar ook haar schoonzoon ingeschreven stond op grond waarvan de minister heeft opgemaakt dat zij uit Nederland is vertrokken. Op 30 oktober 2019 is eiseres uitgeschreven uit de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) in het Register Niet Ingezetenen. De aanvraag van 23 april 2018 is afgewezen bij besluit van 7 januari 2019. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd. Dit besluit staat in rechte vast.
3.2.
Op 20 maart 2029 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend voor verkrijging van een verblijfsdocument EU/EER. Ook deze aanvraag is afgewezen en het besluit hierover staat in rechte vast. De aanvragen van 18 september 2019 en 29 januari 2021 om opheffing van het inreisverbod zijn eveneens afgewezen en ook die besluiten staan in rechte vast.
3.2.
Eiseres heeft op 28 juni 2023 onderhavige aanvraag ingediend, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 24 november 20212 heeft geoordeeld dat het gehuwd zijn met een ander dan met wie je een duurzame relatie hebt geen reden is om een verblijfsvergunning af te wijzen. Een verblijfsvergunning wordt om die reden niet langer ingetrokken. Dit staat in het informatiebericht van de IND3. Volgens eiseres volgt uit de uitspraak van de Afdeling en het informatiebericht dat de minister het recht onjuist heeft toegepast. Zij staat sinds 26 juli 2023 weer ingeschreven in de BRP op het adres van [A] . Zij verzoekt om de eerdere intrekking van haar vergunning te herzien en haar een verblijfsvergunning te verlenen.
3.3.
De minister heeft bij bestreden besluit van 27 maart 2024 de aanvraag om een verblijfsvergunning beoordeeld als een nieuwe aanvraag en een vergunning verleend voor verblijf bij [A] . Eiseres is daarbij vrijgesteld van het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf en het aan haar uitgevaardigde inreisverbod is opgeheven. Omdat bij primaire besluit van 7 september 2023 eiseres nog een vergunning was geweigerd, heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard. De weigering om de intrekking van de eerdere verblijfsvergunning te herzien, heeft de minister in bezwaar wel gehandhaafd. Eiseres is het met dat laatste niet eens en stelt daartegen beroep in.
3 Zie het Informatiebericht SUA IB 2023/36 van 26 april 2023
Heeft de minister de afwijzing van het verzoek om herziening mogen handhaven?
4. In het besluit op bezwaar heeft de minister bij haar beoordeling belang gehecht aan het verblijf van eiseres bij haar schoonzoon en haar verblijf in het buitenland, waarbij het standpunt is ingenomen dat een herziening van het besluit tot intrekking van de vergunning reeds hierom niet aan de orde kan zijn. Een volledig herstel van haar verblijfsrecht dat met ingang van 9 november 2011 was ingetrokken, kan volgens de minister gelet op deze onderbreking in het verblijfsrecht, namelijk niet worden bereikt. De minister heeft in het midden gelaten wat de betekenis is die aan de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021 moet worden gehecht en of dit gevolgen heeft voor de intrekking. Wel merkt de minister op dat het verstrekken van onjuiste informatie er toe heeft geleid dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad de situatie ten tijde van de eerste aanvraag nader te onderzoeken.
4.1.
De rechtbank is het eens met eiseres dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte niet de vraag heeft beantwoord welke betekenis toegekend dient te worden aan de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021, en of hierin reden moet worden gezien om het besluit tot intrekking te herzien. Deze uitspraak ligt ten grondslag aan het door eiseres ingediende verzoek. Door het zwaartepunt van de beoordeling te leggen bij de vraag of eiseres na de intrekking een doorlopend recht op verblijf zou hebben gehad, is de minister hieraan ten onrechte voorbij gegaan. Dat de minister door het verstrekken van onjuiste gegevens geen mogelijkheid heeft gehad voor het doen van onderzoek, is - zonder nadere uitleg - ook onvoldoende om het verzoek van eiseres af te wijzen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om herziening onvoldoende en niet deugdelijk is gemotiveerd.
4.2.
Het vorenstaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit gedeeltelijk voor vernietiging in aanmerking komt. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend waarbij mede in aanmerking is genomen de in het verweerschrift en op de zitting gegeven toelichting op het besluit tot afwijzing van het verzoek om herziening.
Hoe is de rechtbank tot dit oordeel gekomen?
5. Eiseres heeft met het verzoek om herziening de minister gevraagd om terug te komen van haar besluit tot intrekking van haar vergunning. Volgens vaste jurisprudentie staat het een bestuursorgaan in beginsel vrij om een dergelijk verzoek af te wijzen, als een besluit in rechte vaststaat. Dit is anders als er sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden. Artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing. De minister kan er ook voor kiezen om het verzoek inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Dit mag ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de minister is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling, wat zou moeten leiden tot een beoordeling door de rechtbank als betrof het een besluit op bezwaar tegen het oorspronkelijke intrekkingsbesluit. Aan de afwijzing van het verzoek om herziening heeft de minister in het primaire besluit ten
grondslag gelegd dat het besluit tot intrekking in rechte onaantastbaar is geworden en dat er geen redenen zijn om deze intrekking ongedaan te maken. De minister is van dit in het primaire besluit neergelegde standpunt niet teruggekomen en ook uit het verweerschrift blijkt dat de minister aan eiseres tegenwerpt dat er geen rechtsmiddelen meer openstaan tegen het besluit tot intrekking en dat dit reden is om het verzoek af te wijzen. Volgens het verweerschrift is dit slechts anders als sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De minister heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Van nieuwe feiten en omstandigheden is volgens de minister geen sprake omdat een rechterlijke uitspraak niet is aan te merken als een nieuw gebleken feit of omstandigheid.
7. De rechtbank volgt de minister dat een rechterlijke uitspraak niet is aan te merken als een nieuw gebleken feit of een veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste jurisprudentie van de Afdeling4. Het informatiebericht van de IND dat is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021, vormt evenmin een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Dat de minister naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling niet meer overgaat tot intrekking van vergunningen als achteraf is gebleken dat de vreemdeling met meer dan één andere persoon tegelijk een relationele verhouding heeft, betekent niet dat de minister ook gehouden is om eerdere hierop gebaseerde intrekkingen die in rechte vaststaan en waartegen rechtsmiddelen aangewend hadden kunnen worden, te heroverwegen. Uit de uitspraak van de Afdeling en het Informatiebericht volgt die gehoudenheid tot heroverweging niet.
Is het besluit evident onredelijk?
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het besluit van de minister om niet terug te komen op het besluit tot intrekking evident onredelijk is. Eiseres voert daarbij aan dat het verzwijgen van de huwelijkse staat nu niet meer zou leiden tot intrekking van een verblijfsvergunning. De minister heeft de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen onjuist uitgelegd.
9. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. De omstandigheid dat de partner van eiseres gehuwd was, nu niet meer leidt tot intrekking van een vergunning, betekent op zichzelf niet dat het handhaven van het eerder genomen besluit tot intrekking evident onredelijk is. Het gaat om een in rechte vaststaand besluit en de minister heeft in dat verband terecht een beroep gedaan op het rechtszekerheidsbeginsel. Het is aan eiseres om bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de minister in haar geval minder belang had moeten toekennen aan de rechtszekerheid dan aan het belang van eiseres bij heroverweging van het intrekkingsbesluit. Eiseres heeft dergelijke feiten of omstandigheden niet gesteld. Dat de verblijfsvergunning van eiseres gelet op de huidige jurisprudentie niet zou zijn ingetrokken, is onvoldoende zwaarwegend voor het oordeel dat de beslissing van de minister om niet van haar besluit terug te komen, evident onredelijk is.
10. De rechtbank komt gelet op het vorenstaande niet meer toe aan de beoordeling van de situatie van eiseres die zich na de intrekking heeft voorgedaan. Dat zij na de intrekking aanvragen heeft ingediend die er op duiden dat zij in 2018 niet meer bij haar partner
4 uitspraken van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:663 en 28 maart 2018, ECLI:RVS:2018:1033.
verbleef en dat zij naar het buitenland is vertrokken, zijn omstandigheden die geen nadere beoordeling behoeven. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres hierover niet is gehoord op grond waarvan eiseres zich op het standpunt stelt dat de minister hiermee de hoorplicht heeft geschonden.
Heeft eiseres recht op een proceskostenveroordeling?
11. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor
1). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek om herziening van het besluit tot intrekking van de vergunning per 9 november 2011;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
  • bepaalt dat de minister het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres vergoedt .
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.