Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4644
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen
[eiser], eiser, v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 5 februari 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldbelverbinding), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden, als ook de motivering daarvan, en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking.
Grondslag bewaring
4. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring wordt gehouden. Verweerder heeft op 25 juli 2019 een besluit opgesteld waarin is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft als EU-onderdaan. Eiser stelt dat hij dit besluit niet heeft ontvangen en hij heeft daartegen op 19 februari 2024 - tijdens de inbewaringstelling - bezwaar gemaakt. Omdat eiser tijdens de behandeling van het bezwaar rechtmatig in Nederland verblijft, kan hij niet langer in bewaring blijven op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
4.1.
De stelling van eiser dat hij de beschikking van 25 juli 2019 nooit heeft ontvangen slaagt niet. De staatssecretaris heeft in het digitale dossier namelijk een door eiser op 14 december 2023 ondertekend uitreikingsblad van de beschikking van 25 juli 2019 geüpload. De rechtbank ziet geen aanleiding eraan te twijfelen dat de beschikking toen inderdaad is uitgereikt.
4.2.
Vervolgens betoogt de staatssecretaris terecht dat eiser zijn bezwaar niet in Nederland mag afwachten. In de beschikking van 25 juli 2019 staat weliswaar dat eiser een beslissing op bezwaar in Nederland mag afwachten, maar uit artikel 73, derde lid, van de Vw 2000 volgt dat dit niet geldt voor een buiten de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift. In de beschikking is opgenomen dat binnen 4 weken bezwaar gemaakt kon worden, hetgeen eiser niet heeft gedaan. Overigens volgt uit artikel 73, vierde lid, van de Vw 2000 nog dat het maken van bezwaar niet de werking van het besluit opschort in het geval de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Vw 2000. Ook daarvan is in het geval van eiser sprake. Om deze redenen heeft het maken van bezwaar – ongeacht de eventuele uitkomst daarvan – niet tot gevolg dat eiser nu rechtmatig verblijf in Nederland heeft gedurende de behandeling van het bezwaarschrift. Dat maakt dat de staatssecretaris de inbewaringstelling terecht op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft gegrond en dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Is artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) geschonden?
5. Volgens eiser is hij bij het uitreiken van de maatregel door de staatssecretaris niet op de juiste wijze voorgelicht. Aan eiser zou een folder zijn uitgereikt in de Roemeense taal, maar deze folder zit niet in het dossier.
5.1.
Dit betoog slaagt. De staatssecretaris heeft niet voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. In het proces verbaal (pv) van gehoor staat dat aan eiser een schriftelijke vertaling in de Roemeense taal is uitgereikt waarin wordt uitgelegd wat de inbewaringstelling inhoudt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 15 november 2023 onder meer overwogen dat voldoende is een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. [1] De informatiebrief waarnaar door de staatssecretaris ook in de maatregel van bewaring wordt verwezen bevindt zich niet in het dossier en ook overigens is niet gebleken dat hierin de in het geval van de vreemdeling van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden zijn vermeld. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat die gronden niet zijn vermeld en dat er dus sprake is van een gebrek.
5.2.
Toch leidt dit niet tot opheffing van de bewaring. Het gebrek maakt namelijk niet dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is. Dit omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Hoewel dus niet voldaan is aan artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000, heeft eiser ook zonder deze schriftelijke mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser voorafgaand aan het gehoor is bezocht door zijn raadsman [2] , dat eiser via een tolk op de hoogte is gesteld van de redenen voor de bewaring en dat hij recht heeft op (gratis) bijstand van een advocaat en dat eiser binnen enkele dagen na de inbewaringstelling beroep heeft ingesteld. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van de staatssecretaris bij oplegging van bewaring, gelet op het risico op onttrekking (zoals blijkt uit de gronden en de gegeven motivering in de maatregel), zwaar weegt. Daarom is er is geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Het onder 5.1 vastgestelde gebrek maakt daarom niet dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Zoals ook is geoordeeld in de onder 5.1 genoemde uitspraak, geeft dit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?6. De rechtbank in de door de staatssecretaris verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.