ECLI:NL:RBDHA:2024:22651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2023046169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. Op 11 januari 2024 is er beslag gelegd op verschillende goederen, waaronder USB-sticks en desktopcomputers, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De klaagsters, drie BV's, hebben beklag ingediend over de inbeslagname van deze goederen, waarbij zij stelden dat de doorzoeking onrechtmatig was omdat het adres waar de doorzoeking plaatsvond niet in het EOB was genoemd. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de klaagsters beoordeeld en vastgesteld dat de klaagsters [klaagster 1] B.V. en [klaagster 3] B.V. ontvankelijk zijn in hun beklag, terwijl [klaagster 2] B.V. niet ontvankelijk is verklaard omdat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de inbeslagname. De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het beklag uitgevoerd, waarbij zij oordeelde dat de inbeslaggenomen gegevens onder de reikwijdte van het EOB vallen en dat er geen sprake was van een onrechtmatige doorzoeking. De rechtbank heeft het beklag van de klaagsters ongegrond verklaard, met uitzondering van de fysiek in beslaggenomen goederen, waarvoor de klaagsters niet ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak is overschreden, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de beoordeling van het beklag.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Diasnummer: EOB-1-2023046169
Raadkamernummer: 24-002405, 24-002406 en 24-003267
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster 1] B.V.,
[klaagster 2] B.V.,en
[klaagster 3] B.V.,
allen voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van hun advocaten mr.
P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen, De Lairessestraat 153
1075 HK Amsterdam hierna: de klaagsters.
1.
Inleiding
Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Duitse autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 11 januari 2024 aan de [adres] te [plaatsnaam] beslag gelegd op onder andere de volgende goederen:
1 USB stick SanDisk Ultra USB 3.0 32 GB; 1 zilverkleurige USB stick;
1 USB stick aan sleutelhanger met opschrift lho-Ebrar; 1 USB stick met opschrift The Smile Gallery;
1 Western Digital harde schijf 320 GB;
Daarnaast zijn een zestal Deil desktop computers op deze locatie uitgelezen.
De klaagsters [klaagster 1] B.V. en [klaagster 3] B.V. hebben op 25 januari 2024 bij deze rechtbank beiden een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen. De klaagster [klaagster 2] B.V. heeft een dergelijk klaagschrift op 6 februari 2024 ingediend. De rechtbank heeft op 11 maart 2023 aanvullingen ontvangen op het voornoemde beklagschriften.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 14 maart 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd diasnummer.
De officier van justitie heeft op 24 januari 2024 klaagsters een afschrift van voornoemd EOB verstrekt inclusief onderliggende stukken.
Vertegenwoordigers van de klaagsters zijn niet verschenen, hoewel zij goed zijn opgeroepen. Aanwezig waren hun advocaten mrs. P.J. Draijer en L.E.F. Pietersen. De officier van justitie, mr. S. van Brakel, is gehoord.

3.Het standpunt van klaagsters

De advocaat van klaagsters licht toe dat het beklag thans nog slechts nog ziet op de
imagesgemaakt van de inbeslaggenomen gegevensdragers en de uitgelezen desktop computers. De gegevensdragers zelf zijn inmiddels geretourneerd aan klagers.
De advocaat van klagers stelt primair dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking en daarmee een onrechtmatige inbeslagname. Het adres waarop de doorzoeking heeft plaatsgevonden, [adres] te [plaatsnaam] , wordt niet genoemd in het EOB als één van de te doorzoeken adressen. De doorzoeking valt daarmee buiten de reikwijdte van het EOB. Ook [klaagster 3] B.V. wordt niet genoemd in het EOB en valt daarom evenmin binnen de reikwijdte van het EOB. [klaagster 3] B.V. betwist dat zij handelde met de Duitse bedrijven. Het is onduidelijk waarom er informatie van dit bedrijf is meegenomen.
Subsidiair voert zij aan dat alle in beslaggenomen gegevens privégegevens en informatie ten aanzien van derden betreffen en daarmee niet onder de reikwijdte van het EOB vallen. De inbeslaggenomen gegevens betreffen niet de correspondentie, e-mails en gegevensdragers 'die in verband staan' met factureringen aan de in het EOB genoemde Duitse ondernemingen. Deze gegevens betreffen daarmee niet het bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft en evenmin het bewijsmateriaal dat de uitvaardigende autoriteit met het EOB beoogt te verkrijgen. De tijdens de zitting door de officier van justitie overhandigde plattegrond van de locatie (bijlage 1) toont duidelijk een laptop ingetekend met een P. Het is onbekend welke laptop dit is, maar deze had sowieso buiten de doorzoeking dienen te blijven. Het is ook niet zo dat de werknemers wisselend op de laptops werkten, waardoor een duidelijk onderscheid tussen de verschillende bedrijven niet mogelijk zou zijn.
Ten slotte merkt ze op dat de klaagsters steeds te hebben verzocht om een praktische oplossing en dat zij zich niet verzetten tegen de overdracht van de in het EOB gevraagde informatie aan de Duitse autoriteiten.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EOB onder andere ziet op de doorzoeking van [klaagster 1] B.V. en [klaagster 2] B.V. Ze licht toe dat de doorzoekingen waren gericht op de statutaire adressen van deze twee bedrijven. Op beide adressen werd echter aangegeven dat de bedrijfsadministratie, welke het doel was van de doorzoeking, in [plaatsnaam] lag. Er is daarom beslist om door te stappen naar de [adres] in [plaatsnaam] . Nu dit een bedrijfspand betrof, heeft de officier van justitie - en niet de rechter-commissaris - de beslissing genomen daar een doorzoeking te openen. Uit de overhandigde plattegrond volgt dat de fysieke administratie van alle drie de bedrijven zich in dezelfde ruimte bevond. De aanwezige werknemers gaven aan de administratie voor alle drie deze bedrijven te doen. Er is ten aanzien van de fysieke administratie getracht geconcentreerd te zoeken op de twee bedrijven volgend uit het EOB, namelijk [klaagster 1] B.V. en [klaagster 2] B.V. Dit was echter ten aanzien van de digitale administratie erg lastig nu er geen duidelijk onderscheid te maken was. Alle gegevensdragers en de desktop computers zijn doorzocht aan de hand van elf zoektermen die vermeld staan in onderdeel G van het EOB. Er is contact geweest met de Duitse autoriteiten waaruit volgde dat het de bedoeling was op deze zoektermen te doorzoeken.
Van alle gegevensdragers en van alle desktop computers is daarna een
imagegemaakt. Anders dan de raadslieden stelt de officier van justitie dat het vijf desktop computers betreft.
Ten aanzien van een meer praktische oplossing die klagers voorstonden, merkt de officier van justitie op dat zij hier naar heeft gekeken, maar dat de Duitse autoriteiten aangaven dat een doorzoeking wenselijk was.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag voorwerpen vloeit voort uit artikel 5.4.10, derde lid, juncto artikel 552a, vierde lid, Sv. Nu het gaat om beslag ter uitvoering van een EOB, is het arrondissement van inbeslagneming leidend voor de bevoegdheid van de rechtbank.
5.2
De ontvankelijkheid van klaagsters
De rechtbank merkt op dat de fysiek in beslaggenomen voorwerpen zijn geretourneerd aan klagers. Klagers kunnen derhalve niet worden ontvangen in een klacht over de inbeslagname van deze goederen en evenmin niet in het doen van een beklag tegen kennisneming en gebruik van gegevens die zijn ontleend aan de inbeslaggenomen voorwerpen. Artikel 552a, eerste lid, Sv voorziet echter ook in het doen van beklag over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen
doormiddel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk. (vgl
HR24 januari 2017, ECLI:NL:HR2017:71).
In raadkamer heeft de officier van justitie toegelicht dat voormelde gegevensdragers alsmede de vijf desktopcomputers zijn doorzocht met de zoektermen waarna er een
imageis gemaakt. Gelet op het proces-verbaal doorzoeking (IBN-E-001) waarin wordt gesproken over '6 werkplekken ingericht met desktops en beeldschermen' en het proces-verbaal 'Digi doorzoeking Object E' (IBN-E-007) waarin wordt gesproken over een 'netwerkdoorzoeking' concludeert de rechtbank dat het beklag ziet op alle gegevens vastgelegd doormiddel van een
imagevan de gegevensdrager alsmede de via de desktopcomputers vastgelegde gegevens. Deze gegevens dienen bezien te worden als gegevens vastgelegd bij een onderzoek in een geautomatiseerd werk waartegen beklag over kennisneming of gebruik hiervan open staat ex artikel 552a Sv.
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na het sluiten van de doorzoeking op 11 januari 2024 is aan A. Bildirici, aanwezig in het pand aan de Industrieweg, een lijst inbeslagname van de doorzoeking alsmede een kennisgeving beklagrecht overhandigd. De klaagsters [klaagster 1] B.V. en [klaagster 3] B.V hebben vervolgens binnen de termijn van veertien dagen hun klaagschriften ingediend bij de rechtbank, zodat zij kunnen worden ontvangen in hun beklag. Dat geldt niet voor [klaagster 2] B.V. De officier van justitie heeft niet weersproken dat op 24 januari 2024 een afschrift van voornoemd EOB is verstrekt inclusief onderliggende stukken. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [klaagster 2] B.V een kennisgeving inbeslagname heeft ontvangen en evenmin dat zij op enig eerder moment bekend is geworden met het EOB kan ook deze klaagster in haar beklag worden ontvangen.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid I Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl
HR5 april 2022, ECLl:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om afte zien van erkenning en tenuitvoerlegging van
een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van
een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Het is ook aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid I Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter daarom geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van
het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid l Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich - gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv - een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot
een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding in het kader van een onderliggend opsporingsonderzoek in Duitsland. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd.
Er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
Uit artikel 9 van Richtlijn 2014/41/EU ziende op het EOB volgt dat 'de uitvoerende autoriteit( ) zorgt voor de tenuitvoerlegging ervan op dezelfde wijze en onder dezelfde
voorwaarden als waren de betrokken onderzoeksmaatregelen bevolen door een autoriteit van de uitvoerende staat,' Deze bepaling is gecodificeerd in artikel 5.4.7 Sv.
Anders dan de advocaat betoogt is het doorstappen van de in het EOB genoemde adressen naar [adres] te Nieuwegein naar Nederlands recht rechtmatig geschied. Het ging immers om de inbeslagname van de administratie van de bedrijven genoemd in de EOB. Omdat de statutaire adressen van deze bedrijven woonadressen betroffen, is daar een huiszoeking aangevangen onder leiding van de rechter-commissaris. Vervolgens bleek uit de verklaringen van de aldaar aanwezigen dat de betreffende administratie zich bevond op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Nu het hier ging om een bedrijfspand, was de officier van justitie bevoegd tot doorzoeking. Daarbij is gebruik gemaakt van de
bevoegdheid als neergelegd in artikel 94 Sven 96c Sv, Van een onrechtmatige doorzoeking is geen sprake.
De wijze waarop de gegevens verkregen en geselecteerd zijn, volgt uit het proces-verbaal doorzoeking (IBN-E-001 ), het proces-verbaal 'Digi doorzoeking Object E' (IBN-E-007), deel G van het EOB en de toelichting van de officier van justitie in raadkamer. Daaruit blijkt dat de administratie van de drie klagers zich in één ruimte bevond en dat voor wat betreft de gegevensdragers en de desktopcomputers en het gebruik daarvan geen duidelijk onderscheid tussen de drie bedrijven gemaakt kon worden. Daarop zijn alle aanwezige gegevensdragers en desktopcomputers uitgelezen en onderzocht op de in het EOB genoemde zoektermen. De officier van justitie heeft voorts aangegeven dat alleen images zijn gemaakt van gegevensdragers waarin (een van) genoemde zoektermen in de relevante periode werden aangetroffen. De rechtbank concludeert dat, gelet hierop, de inbeslaggenomen gegevens de gegevens betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dit bevel beoogt te verkrijgen. Het is niet aan de rechter om mede gelet op artikel 5.4.7 lid l Sv, de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft, te toetsen (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1107).
Nu de Duitse autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de klaagschriften ongegrond verklaren.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag niet ontvankelijk voor zover het ziet op de fysiek in beslaggenomen goederen en voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.A.G.M. van Rens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Lammerts van Bueren en B.M. Boxma, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffiers.