5.3De inhoudelijke beoordeling
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid I Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl
HR5 april 2022, ECLl:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om afte zien van erkenning en tenuitvoerlegging van
een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van
een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Het is ook aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid I Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter daarom geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van
het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid l Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich - gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv - een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot
een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding in het kader van een onderliggend opsporingsonderzoek in Duitsland. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd.
Er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
Uit artikel 9 van Richtlijn 2014/41/EU ziende op het EOB volgt dat 'de uitvoerende autoriteit( ) zorgt voor de tenuitvoerlegging ervan op dezelfde wijze en onder dezelfde
voorwaarden als waren de betrokken onderzoeksmaatregelen bevolen door een autoriteit van de uitvoerende staat,' Deze bepaling is gecodificeerd in artikel 5.4.7 Sv.
Anders dan de advocaat betoogt is het doorstappen van de in het EOB genoemde adressen naar [adres] te Nieuwegein naar Nederlands recht rechtmatig geschied. Het ging immers om de inbeslagname van de administratie van de bedrijven genoemd in de EOB. Omdat de statutaire adressen van deze bedrijven woonadressen betroffen, is daar een huiszoeking aangevangen onder leiding van de rechter-commissaris. Vervolgens bleek uit de verklaringen van de aldaar aanwezigen dat de betreffende administratie zich bevond op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Nu het hier ging om een bedrijfspand, was de officier van justitie bevoegd tot doorzoeking. Daarbij is gebruik gemaakt van de
bevoegdheid als neergelegd in artikel 94 Sven 96c Sv, Van een onrechtmatige doorzoeking is geen sprake.
De wijze waarop de gegevens verkregen en geselecteerd zijn, volgt uit het proces-verbaal doorzoeking (IBN-E-001 ), het proces-verbaal 'Digi doorzoeking Object E' (IBN-E-007), deel G van het EOB en de toelichting van de officier van justitie in raadkamer. Daaruit blijkt dat de administratie van de drie klagers zich in één ruimte bevond en dat voor wat betreft de gegevensdragers en de desktopcomputers en het gebruik daarvan geen duidelijk onderscheid tussen de drie bedrijven gemaakt kon worden. Daarop zijn alle aanwezige gegevensdragers en desktopcomputers uitgelezen en onderzocht op de in het EOB genoemde zoektermen. De officier van justitie heeft voorts aangegeven dat alleen images zijn gemaakt van gegevensdragers waarin (een van) genoemde zoektermen in de relevante periode werden aangetroffen. De rechtbank concludeert dat, gelet hierop, de inbeslaggenomen gegevens de gegevens betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dit bevel beoogt te verkrijgen. Het is niet aan de rechter om mede gelet op artikel 5.4.7 lid l Sv, de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft, te toetsen (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1107). Nu de Duitse autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de klaagschriften ongegrond verklaren.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.