ECLI:NL:RBDHA:2024:22876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring van een Libische asielzoeker in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser, een Libische asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar was op 18 november 2022 met onbekende bestemming vertrokken. Op 5 november 2024 werd hij door de Poolse autoriteiten aan Nederland overgedragen op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen grond is voor het oordeel dat er sprake was van vooringenomenheid bij de verweerder. De rechtbank oordeelt dat de piketmelding die door de verweerder is gedaan, niet betekent dat al vóór het gehoor vaststond dat de maatregel van bewaring zou worden opgelegd. Eiser werd erop gewezen dat hij recht had op kosteloze rechtsbijstand en dat hij in beroep kon gaan tegen de maatregel. Eiser heeft verklaard gebruik te willen maken van een advocaat voor de verdere procedure, wat leidde tot een verzoek aan de Raad voor Rechtsbijstand om een advocaat toe te wijzen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser heeft de zware gronden bestreden, maar de rechtbank oordeelt dat de feiten en omstandigheden die door de verweerder zijn aangevoerd, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44963

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 5 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum 1] 2001.
1.1
Eiser heeft eerder op 24 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland. Op 18 november 2022 is eiser met onbekende bestemming vertrokken. Met het besluit van 4 januari 2023 is de aanvraag afgewezen. Op 7 september 2023 hebben de Duitse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening [1] . Omdat eiser verdwenen was, is hij niet overgedragen. Op 12 september 2024 hebben de Poolse autoriteiten Nederland verzocht eiser terug te nemen. Eiser is op 5 november 2024 door Polen overgedragen aan Nederland op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft vervolgens in Nederland een asielaanvraag ingediend.
1.2
Van eiser zijn de volgende aliassen bekend:
[eiser] , geboren op [datum 2] 2005, van Libische nationaliteit;
[eiser] , geboren op [datum 3] 2001, van Libische nationaliteit;
[naam 1] , geboren op [datum 1] 2001, Tunesische nationaliteit;
[naam 2] , geboren op [datum 4] 2006, Algerijnse nationaliteit;
[naam 2] , geboren op [datum 3] 2006, Algerijnse nationaliteit.
2. Eiser voert allereerst aan dat bij verweerder sprake is geweest van vooringenomenheid. Eiser had aangegeven geen advocaat te willen bij het gehoor. Verweerder heeft vervolgens een piketmelding uitgedaan en is daarna met het gehoor begonnen. Omdat die piketmelding was gemaakt, was dus al vóór het gehoor duidelijk dat de maatregel van bewaring zou worden opgelegd. Als afgezien zou worden van het opleggen van de maatregel, zou geen piketmelding zijn gedaan. Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 9 oktober 2024 [2] .
2.1
Uit het proces-verbaal van gehoor (M110) van 5 november 2024 blijkt dat op 5 november 2024 de advocatenpiketdienst op de hoogte werd gesteld van het op handen zijnde gehoor van eiser. Eiser is vervolgens gevraagd of hij een advocaat wilde bij het gehoor, maar eiser heeft aangegeven dat hij dit niet hoefde. Eiser is vervolgens gevraagd of hij een advocaat wilde voor de verdere procedure en hij is erop gewezen dat hij altijd in beroep kan gaan tegen de maatregel van bewaring. Eiser heeft aangegeven dat te begrijpen en wel een advocaat te willen voor de verdere procedure. Daarop is een bericht gestuurd naar de Raad voor Rechtsbijstand, met het verzoek om aan eiser een piketadvocaat toe te wijzen.
2.2
De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen grond voor het oordeel dat al vóór het gehoor vaststond dat aan eiser de maatregel van bewaring zou worden opgelegd en bij verweerder sprake is geweest van vooringenomenheid. Uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat verweerder de advocatenpiketdienst heeft gemeld dat er een gehoor zou gaan plaatsvinden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier dat door die melding op dat moment al vaststond dat de maatregel van bewaring zou worden opgelegd. Dat eiser erop is gewezen dat hij voor de verdere procedure recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en hij in beroep kan tegen de maatregel, is niet meer dan een mededeling van eisers rechten. Eiser heeft vervolgens verklaard voor de verdere procedure gebruik van een advocaat te willen maken. Dat daarna een bericht naar de Raad voor de Rechtsbijstand is gestuurd met het verzoek om aan eiser een advocaat toe te wijzen, is een logisch gevolg van de wens van eiser. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier dat door die melding aan de Raad voor de Rechtsbijstand op dat moment al vaststond dat de maatregel van bewaring zou worden opgelegd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het gebruikelijk is om een piketmelding te doen. De rechtbank begrijpt dit en vindt dit ook zorgvuldig, omdat eiser ook kan opkomen tegen de ophouding – nog los van de vraag of eiser de aanwezigheid van een advocaat wenst bij het gehoor. De stelling dat geen advocaat meer nodig zou zijn als afgezien zou worden van het opleggen van de maatregel, is dus onjuist. Eisers beroep op de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak bleek uit het proces-verbaal van gehoor namelijk dat de
vreemdeling al vóór het gehoor was meegedeeld dat hij gedurende de asielprocedure in bewaring zou blijven. Daarvan is hier geen sprake.
De beroepsgrond slaagt niet.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Volgens verweerder bestaat ten aanzien van eiser het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, wat volgens verweerder blijkt uit de feiten of omstandigheden dat eiser:
zware gronden:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3.1
Eiser heeft alle zware gronden bestreden, en de lichte grond onder 4a. De overige lichte gronden heeft eiser niet bestreden. Ten aanzien van de zware grond onder 3a heeft eiser aangevoerd dat hij naar Nederland is gereisd om een verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen. Daarom had hij geen documenten voor inreis bij zich, zoals meerdere asielzoekers. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij er niet van op de hoogte was dat een besluit was genomen op zijn eerdere asielaanvraag. Het besluit is ter inzage gelegd op de locatie en gepubliceerd in de Staatscourant, maar dat kon eiser niet weten. Zware grond 3c kan hem dus niet worden tegengeworpen. Ook heeft eiser aangevoerd dat zijn identiteit en nationaliteit zijn vastgesteld en duidelijk zijn. Verweerder kon hem de zware grond 3d dus niet tegenwerpen.
3.2
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 [3] volgt dat verweerder bij de vaststelling van, onder meer, de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d kan volstaan met de feitelijke vaststelling daarvan. Verweerder hoeft daarbij geen nadere motivering te geven.
3.3
De rechtbank stelt vast dat de feitelijke juistheid van zware grond 3a niet wordt betwist en dat verweerder daarom terecht heeft vastgesteld dat deze grond zich voordoet. Dat eiser als asielzoeker naar Nederland is gereisd, maakt niet dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij zonder de juiste documenten is ingereisd.
De feitelijke juistheid van zware gronden 3b en 3c is ook niet bestreden. Dat eiser niet zou hebben geweten dat hij zich beschikbaar moest houden op de locatie die hem was aangewezen en dat een besluit was genomen op zijn aanvraag, maakt dat niet anders.
Eisers stelling dat zijn identiteit en nationaliteit duidelijk zijn, volgt de rechtbank niet. Eiser staat onder meerdere aliassen bekend. Eiser heeft tot op heden geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit overgelegd. De zware gronden onder 3b, 3c en 3d zijn feitelijk juist en heeft verweerder ten grondslag kunnen leggen aan zijn vaststelling dat ten aanzien van eiser het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
3.4
Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, is sprake van voldoende gronden als bedoeld in artikel 5.1c, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. Wat eiser verder op dit punt heeft aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Ook ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd of voortduurt.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.