ECLI:NL:RBDHA:2024:22926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
24-39222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag met dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 8 april 2024. In die uitspraak werd bepaald dat de minister van Asiel en Migratie binnen twintig weken opnieuw moest beslissen op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt dat de minister deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft voor haar beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend, omdat de minister in gebreke is gebleven. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, omdat zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.39222
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres (gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 8 april 2024 (NL24.12142). In die uitspraak staat dat verweerder binnen uiterlijk twintig weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiseres heeft voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiseres daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. Deze nieuwe werkwijze impliceert dat verweerder de aanvraag van eiser naar verwachting in februari 2025 in behandeling zal nemen. Tegen deze achtergrond verzoekt verweerder primair om het beroep van eiser tot dat moment aan te houden. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
4. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
5. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 8 april 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?

6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.5 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.6
7. In het verweerschrift van 23 oktober 2024 verzoekt verweerder om een nadere beslistermijn van twintig weken, ingaande vanaf de datum van dat verweerschrift. De rechtbank ziet in het niet op de zaak toegespitste verzoek van verweerder geen aanleiding om nogmaals een beslistermijn van twintig weken op te leggen. Verweerder heeft immers de eerder verstrekte nadere beslistermijn van twintig weken onbenut gelaten en heeft voor zover bekend ook ná het verstrijken van die termijn, anders dan het versturen van het genoemde verweerschrift, nog geen actie ondernomen op de aanvraag. De rechtbank geeft verweerder daarom acht weken om te beslissen op de aanvraag. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak. In de verwijzing van verweerder naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 16 augustus 20247 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Welke rechterlijke dwangsom legt de rechtbank verweerder op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. In het verzoek van verweerder om de dwangsom per dag op een lager bedrag vast te stellen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Bestuurlijke dwangsom
9. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de (bestuurlijke) dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.8 In het geval dat aan een eerdere, door de rechtbank bepaalde beslistermijn geen gevolg wordt gegeven, is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. De wetgever heeft er niet in voorzien dat in dat geval opnieuw een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres.
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.