In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 december 2024, wordt het beroep van meerdere eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 beoordeeld. De eisers, allen van Eritrese nationaliteit, hebben op 9 augustus 2023 verzocht om uitstel van vertrek, maar hun aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 25 januari 2024. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van de eisers tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk is verklaard, omdat zij geen gronden van bezwaar hebben ingediend binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank concludeert dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun verzoek om uitstel van vertrek te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een bezwaarschrift de gronden van bezwaar bevat. Aangezien de eisers geen concrete bezwaargronden hebben ingediend, is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt de beroepen van de andere eisers, die gericht zijn tegen dezelfde afwijzing, eveneens als niet-ontvankelijk, omdat deze geen meerwaarde bieden ten opzichte van het beroep van de eerste eiser.
De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer NL24.18397 ongegrond en de beroepen met de andere zaaknummers niet-ontvankelijk. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden ook niet-ontvankelijk verklaard, nu er geen connexiteit meer is. De eisers krijgen geen proceskostenvergoeding.