ECLI:NL:RBDHA:2024:23002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
24/1465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding en handhaving van lasten onder dwangsom in bestuursrechtelijke zaak tegen de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van eiser tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding en de oplegging van lasten onder dwangsom, alsook bestuurlijke boetes, wegens het zonder vergunning innemen van een standplaats met een hotdogkar. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de gemeente rechtmatig waren. Eiser had zich schuldig gemaakt aan het 'venten' zonder de vereiste vergunningen en had meerdere overtredingen begaan van de Verordening straathandel Den Haag 2017. Eiser stelde dat zijn activiteiten voortkwamen uit een religieuze overtuiging, maar de rechtbank oordeelde dat zijn opvattingen niet voldeden aan de criteria voor bescherming onder artikel 9 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de gemeente handhavend mocht optreden en dat er geen grond was voor het oordeel dat de besluiten onevenredig waren. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen onrechtmatig besluit was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: mr. H. Kremers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en het verzoek om schadevergoeding.
1.1.
Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen 13 besluiten - inhoudende de oplegging van een last onder dwangsom, de invordering van verbeurde dwangsommen en het opleggen van bestuurlijke boetes - ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om vergoeding van schade (SGR 24/1465). Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 24/1369). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Bij uitspraak van 16 mei 2024 is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [1]
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser is, zonder bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van
16 mei 2024 op 21 mei 2024 aan eiser is gezonden, naar het door hem opgegeven
e-mailadres. Verder heeft de rechtbank op 25 juni 2024 de vooraankondiging verzonden voor deze zitting. De kennisgeving voor deze zitting is op 14 augustus 2024 per aangetekende post aan eiser gezonden. De vooraankondiging en de kennisgeving zijn gezonden naar het door eiser opgegeven correspondentie-adres. De kennisgeving is retour ontvangen door de rechtbank, eiser heeft het poststuk dus niet afgehaald. Voorts wordt vastgesteld dat eiser sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter geen nadere reactie heeft ingediend. Ook verweerder heeft geen nadere reactie van eiser ontvangen. Nu wel blijkt van een juiste verzending van de kennisgeving van de zitting, heeft de rechtbank het beroep op zitting, zonder aanwezigheid van eiser, behandeld.
Griffierecht
2.1.
De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht voor dit beroep definitief af. Uit de stukken die eiser heeft ingediend voor zowel het verzoek om een voorlopige voorziening als het beroep kan niet worden afgeleid dat sprake is van betalingsonmacht. Eiser heeft het griffierecht in beide zaken betaald.
Waar gaat deze zaak over?
2.2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van eiser tegen 13 primaire besluiten ongegrond verklaard. [2] Dit betreft het volgende besluiten:
1) het besluit van 25 augustus 2023 met oplegging van een last onder dwangsom van € 500,- per overtreding per dag met een maximum van € 3.000,-. Eiser heeft in diverse straten in Den Haag stilgestaan met een hotdogkar, zonder klanten te bedienen. Geconstateerd is dat eiser op 10 augustus 2023 op de Grote Marktstraat ongeveer 25 minuten stil stond, dat hij op
18 augustus 2023 op het Spui ongeveer 15 minuten stil stond en dat hij op 21 augustus 2023 ongeveer 16 minuten stil stond. De last is opgelegd om herhaling van deze overtreding van artikel 5, eerste lid, van de Verordening tegen te gaan;
Voorts zijn bij afzonderlijke besluiten bestuurlijke boetes opgelegd van € 150,- wegens het langer dan noodzakelijk blijven staan op dezelfde plaats dan noodzakelijk is voor de bediening van klanten. Dit betreft de besluiten van:
2) 9 september 2023 wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening. Geconstateerd is dat eiser op 26 augustus 2023 op de Grote Marktstraat ongeveer 15 minuten stilstond met de hotdogkar, de hotdogkar enkele tientallen meters verplaatste in dezelfde straat en ongeveer 5 minuten stilstond zonder klanten te bedienen;
3) 1 oktober 2023 wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening. Geconstateerd is dat eiser op 10 augustus 2023 op de Grote Marktstraat ongeveer 25 minuten stilstond met de hotdogkar en dat 1 klant tegen betaling een hotdog kreeg;
4) 1 oktober 2023 wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening. Geconstateerd is dat eiser op 18 oktober 2023 op het Spui ongeveer 15 minuten stilstond met de hotdogkar, zonder klanten te bedienen;
5) 1 oktober 2023 wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening. Geconstateerd is dat eiser op 21 augustus 2023 met de hotdogkar een standplaats heeft ingenomen op een parkeerplaats in de Wagenstraat, dat hij niet wilde vertrekken omdat hij eerst zijn hotdogs wilde uitdelen. Dit zorgt voor overlast in de buurt, omdat daklozen daar op af komen;
6) 4 november 2023 wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening. Geconstateerd is dat eiser op 24 augustus 2023 op de Grote Marktstraat ongeveer 10 minuten stilstond met de hotdogkar zonder klanten te bedienen;
7) 4 november 2023 wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening. De verbalisant heeft op 8 oktober 2023 van de Operationeel Coördinator (opco) van politiebureau Hoefkade de melding gekregen dat eiser op die dag bij het Huijgenspark stilstond met de hotdogkar zonder klanten te bedienen. De verbalisant heeft 15 minuten later geconstateerd dat eiser nog op dezelfde plek stond met de hotdogkar. Nadat eiser zag dat de verbalisant in zijn richting liep, gaf eiser personen die op een bank zaten een broodje hotdog;
8) 4 november 2023 wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening. Geconstateerd is dat eiser op 12 oktober 2023 op de Grote Marktstraat met de hotdogkar een standplaats innam en zeker 6 minuten stilstond zonder klanten te bedienen;
9) 4 november 2023 wegens overtreding van artikel 5 van de Verordening. Geconstateerd is dat eiser op 22 oktober 2023 in de Scheldestraat zonder vergunning een standplaats innam;
10) 18 november 2023 wegens overtreding van artikel 4 van de Verordening. Geconstateerd is dat eiser op 28 oktober 2023 op de Grote Marktstraat met de hotdogkar een standplaats innam en ongeveer 8 minuten stilstond zonder klanten te bedienen. Daarna kwamen er drie klanten. De verbalisant hoorde dat eiser op de vraag van de klanten hoeveel de hotdogs kosten heeft geantwoord: “You can give a donation of 10 euros”. De klanten zijn daarop weggelopen zonder iets gehaald of gekocht te hebben bij de hotdogkar;
Verweerder heeft, onder verwijzing naar het besluit van 25 augustus 2023 (besluit 1), bij afzonderlijke besluiten meegedeeld dat verzoeker een dwangsom heeft verbeurd en dat dit wordt ingevorderd. Dit betreft de besluiten van:
11) 9 november 2023, waarbij is meegedeeld dat geconstateerd is dat eiser op
12 oktober 2023 op de Grote Marktstraat zonder vergunning een standplaats heeft ingenomen. Eiser heeft een dwangsom verbeurd van € 500,- en dit wordt ingevorderd. Eiser moet dit betalen binnen 6 weken na dagtekening van de factuur die nog volgt;
12) 9 november 2023, waarbij is meegedeeld dat geconstateerd is dat eiser op
22 oktober 2023 in de Scheldestraat zonder vergunning een standplaats heeft ingenomen. Eiser heeft een dwangsom verbeurd van € 500,- en dit wordt ingevorderd. Eiser moet dit betalen binnen 6 weken na dagtekening van de factuur die nog volgt;
13) 7 december 2023, waarbij is meegedeeld dat geconstateerd is dat eiser op
28 oktober 2023 op de Grote Marktstraat zonder vergunning een standplaats heeft ingenomen. Eiser heeft een dwangsom verbeurd van € 500,- en dit wordt ingevorderd. Eiser moet dit betalen binnen 6 weken na dagtekening van de factuur die nog volgt.
Wat vindt eiser?
3.
Eiser stelt dat hij bestuurder/Guardian van de religieuze organisatie [organisatie] is, opgericht bij akte op 1 augustus 2023. Samen met een andere persoon is op
6 november 2023 een bestuursvergadering gehouden en zijn er statuten vastgesteld. De organisatie is op 13 november 2023 ingeschreven in het handelsregister als religieuze organisatie met als activiteit: “Het uitbannen van honger op onze planeet en het voorkomen van discriminatie van culinaire gerechten.” Vóór 1 augustus 2023 was hij nog geen Guardian. Eiser verkocht toen als zzp’er hotdogs voor vastgestelde prijzen, maar deelde wel al gratis hotdogs uit aan daklozen en armen. De openbaring van GodDogGod heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2023. GodDogGod heeft eiser de opdracht gegeven om de mobiele hotdogkar om te bouwen tot de [organisatie]. Eiser heeft de opdracht gekregen om de stad in te gaan met de Temple, deze met handen voort te duwen en hij kan aanwijzingen krijgen waar hij moet gaan staan om gratis GodDogs (hotdogs) uit te delen. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Verordening, voor zover hier van belang, in dit geval niet van toepassing is en dat hij deze niet heeft overtreden. Hij drijft geen handel, is niet aan het venten, neemt geen standplaats in en collecteert niet. Hij dient een maatschappelijk doel en doet dit met een soort ritueel. Hij uit zijn geloof en er wordt een gratis hotdog weggegeven. Zijn bezoekers vragen hem vaak wat zij hem kunnen geven. Hij heeft de bezoekers meegedeeld dat de meesten (ongeveer) € 5,- geven, zij beslissen zelf en het staat hen ook vrij om niets te geven. In het begin had hij een bordje, met een adviesdonatie erop. [organisatie] verricht geen commerciële handelingen en hij voert de wil van GodDogGod uit, aldus eiser. Het is een geloofsovertuiging in wording, de traditie is zich nog aan het ontwikkelen en er zijn 10 à 15 medegelovigen. Eiser zegt voor het laatst op
23 februari 2024 actief te zijn geweest met de [organisatie]. GodDogGod heeft hem gezegd dat hij de uitspraak van de voorzieningenrechter kan afwachten. Ten tijde van de behandeling van de voorlopige voorziening was eiser werkzaam bij Uber en bezorgde hij maaltijden met de fiets.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser na de genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter geen reactie meer heeft ingediend in beroep. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan de voorlopige voorzieningenrechter in de uitspraak van 16 mei 2024. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het enkele feit dat verweerder eiser op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) toestemming heeft verleend om in het openbaar te demonstreren tegen de APV op een aantal data, maakt niet dat - en daartoe bestaat ook geen aanleiding - de geconstateerde gedragingen van eiser op andere data moeten worden beschouwd als activiteiten die onder de Wom vallen.
4.2.
Verweerder heeft de primaire besluiten mogen adresseren aan eiser. De onduidelijkheid van de kant van eiser ten overstaan van de verbalisanten, zijn summiere opmerking over zijn geloofsovertuiging en het niet direct toelichten dat hij activiteiten verrichtte ten behoeve van de organisatie [organisatie], in combinatie met de uiterlijke verschijningsvorm van de hotdogkar van eiser, maakt dat de enkele inschrijving als kerkelijke organisatie bij de Kamer van Koophandel hier niet doorslaggevend kan worden geacht.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser de weergegeven bevindingen in de processen-verbaal niet heeft betwist. Dit betreft het met de hotdogkar voor een bepaalde tijdspanne stilstaan op de betreffende plaatsen op genoemde data, zonder klanten te bedienen, dan wel het innemen van een standplaats op de weg. Niet valt in te zien waarom verweerder niet van de juistheid van de processen-verbaal van bevindingen heeft mogen uitgaan. Dat eiser meent onaardig te zijn benaderd door verbalisanten, nog daargelaten dat daarvan niet is gebleken en er juist aanwijzingen zijn dat eiser zich in veel situaties niet meewerkend heeft opgesteld, maakt dit niet anders. Het standpunt van verweerder dat eiser op meerdere dagen in verschillende straten in Den Haag met de hotdogkar een standplaats heeft ingenomen zonder in het bezit te zijn van de daartoe vereiste vergunning, wordt gevolgd.
4.4.
Ook wordt verweerder gevolgd in zijn standpunt dat, gelet op de toelichting bij de Verordening [3] , de activiteiten van eiser op meerdere dagen en in verschillende straten vallen onder ‘venten’. Eiser voerde commerciële activiteiten. Voor de hotdogs werd een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag gevraagd, omdat ongeveer € 5,- is te beschouwen als een marktconforme prijs voor een hotdog. Daarnaast gebruikte eiser de inkomsten voor het bekostigen van zijn eigen levensbehoefte. Dat ook gratis hotdogs werden weggegeven - hetgeen lovenswaardig is -, niet valt uit te sluiten dat eiser eigen geld heeft besteed in het geheel en ook sprake was van donaties, kan aan het voorgaande niet afdoen. Verweerder heeft toegelicht dat het eiser vrij staat om te venten, zolang hij maar in beweging blijft en zich aan de regels houdt. Dit heeft eiser dus niet gedaan. Hij was niet in beweging, maar stond stil met zijn kar in afwachting van mogelijke klanten. Eiser heeft, gelet op de bevindingen op 12 oktober 2023, 22 oktober 2023 en 28 oktober 2023, niet alleen artikel 4, maar ook artikel 5 van de Verordening overtreden.
5. Eiser heeft gesteld dat zijn tempel een plaats is waar zijn geloof uitgeoefend wordt en dat - kort gezegd - verweerder hem niet in zijn geloof mag beperken.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkwijze van eiser losstaat van de vraag of sprake is van een religie. Verweerder meent dat de religie van eiser niet als zodanig kan worden aangemerkt en niet valt onder de bescherming van artikel 9 van het EVRM. [4] Verweerder verwijst hiertoe naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van
15 augustus 2018. [5]
5.1.
Volgens vaste rechtspraak kan de rechter een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. [6] Hetgeen eiser heeft gesteld wordt opgevat als een beroep op exceptieve toetsing van de Verordening, voor zover deze hier van belang is. Ook in dit kader volgt de rechtbank de overwegingen van de voorzieningenrechter in eerdergenoemde uitspraak.
5.2.
Aan de kwestie of sprake is van een voldoende verband tussen de betreffende godsdienst of levensbeschouwing en de gedraging die daaraan beoogt uiting te geven, gaat de vraag vooraf of sprake is van een godsdienst of levensbeschouwing. Het antwoord daarop bepaalt of de betreffende vrijheidsrechten van toepassing zijn. In genoemde uitspraak van de Afdeling [7] is, onder verwijzing naar de jurisprudentie van het EHRM, overwogen dat als voorwaarde voor het aanmerken van een samenstel van opvattingen als een godsdienst of levensovertuiging geldt dat die opvattingen een zeker niveau aan overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang bereikt hebben.
5.3.
Eiser heeft betoogd dat hij een openbaring heeft gehad van GodDogGod, die de honger op onze planeet wil uitbannen. Daartoe heeft hij statuten opgesteld met daarin het doel van GodDogGod. Het gaat erom dat mensen worden bevrijd van honger, dat eten op hygiënische wijze wordt voorbereid, dat levensmiddelen worden gebruikt op een manier waarop nieuwe gerechten ontstaan, dat gevarieerd en gezond wordt gegeten en dat de overtollige energie in de drukke straten van de stad wordt gezuiverd. Met het eten van een gratis lekkere heilige GodDog stijgen de spirituele vibraties in de stad.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de opvattingen van eiser niet aan de in de uitspraak van de Afdeling genoemde voorwaarden voldoen, met name ontbreekt het aan de vereiste ernst en samenhang. Daarmee vallen de opvattingen van eiser niet onder de bescherming van artikel 9 van het EVRM. Dat eiser stelt dat zijn opvattingen niet vergelijkbaar zijn met het Pastafarisme, want niet satirisch, kan hier niet aan afdoen. Er is geen vergelijking gemaakt tussen de inhoud van de opvattingen van eiser en het Pastafarisme, er is gekeken naar de toetsing aan de maatstaven van het EHRM door de Afdeling.
5.5.
Anders dan in de zaak waar de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018 [8]
op ziet, is in de onderhavige zaak geen sprake van een bepaling in de regelgeving (in dit geval de Verordening) die de mogelijkheid biedt om af te wijken van bepalingen in de Verordening op grond van godsdienst of overtuiging. De Verordening heeft tot doel - vanuit de ambitie om meer ruimte te willen bieden aan ambulante handel - niet alleen het stimuleren van economische activiteiten, maar ook het garanderen van de leefbaarheid voor bewoners. Er is behoefte om duidelijkheid te scheppen over wat wel en niet mag in de buitenruimte. Daartoe zijn in de Verordening keuzes gemaakt om de handel op straat te reguleren. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de in de Verordening gemaakte keuzes om de straathandel te reguleren, voor zover hier van belang, de terughoudende (exceptieve) toetsing niet zouden kunnen doorstaan.
6. Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden gezegd dat verweerder geen toepassing heeft mogen geven aan de Verordening. Verweerder mocht handhavend optreden en heeft eiser in redelijkheid de last onder dwangsom kunnen opleggen en ook de bestuurlijke boetes mogen opleggen. Voorts heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser dwangsommen heeft verbeurd en deze verbeurde dwangsommen mochten worden ingevorderd. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat deze besluiten onevenredig zijn. Verweerder heeft op zitting meegedeeld dat met eiser een betalingsregeling is getroffen en dat hij bezig is met de betalingen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een onrechtmatig besluit als gevolg waarvan eiser schade heeft geleden. Daarom kan van een veroordeling tot het vergoeden van geleden schade geen sprake zijn. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Met toepassing van de artikelen 4 en 5 van de Verordening straathandel Den Haag 2017 (de Verordening) en de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV).
3.Algemene toelichting van 27 september 2016 bij het voorstel van het college inzake de Verordening, kenmerk DSB/2016.156, RIS295901, met op pagina 3 e.v. voorts een toelichting op het onderscheid tussen venten en collecteren.
4.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 augustus 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2715), onderschreven met het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 9 november 2021, De Wilde tegen Nederland, nr. 9476/19 (ECLI:CE:ECHR:2021:1109DEC000947619).
6.Uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:412), r.o. 6.1.
7.Zie voetnoot 5
8.Zie voetnoot 5