ECLI:NL:RBDHA:2024:23020
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden als slachtoffer van eergerelateerd geweld
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 6 juni 2024 afgewezen en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 30 juli 2024 heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, waarop de minister heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.
Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend als slachtoffer van eergerelateerd geweld. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de beroepsgrond dat het onderscheid tussen onderdanen van landen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste en die dat niet zijn, een verboden onderscheid is. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, en dat de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd mocht worden afgewezen.
Eiser is het niet eens met de oplegging van het inreisverbod en voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn belangen schriftelijk heeft gepresenteerd en niet heeft uitgelegd waarom een mondeling gehoor vereist zou zijn. De beroepsgronden slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.