ECLI:NL:RBDHA:2024:23020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
AWB24.13435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden als slachtoffer van eergerelateerd geweld

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 6 juni 2024 afgewezen en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 30 juli 2024 heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, waarop de minister heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend als slachtoffer van eergerelateerd geweld. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de beroepsgrond dat het onderscheid tussen onderdanen van landen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste en die dat niet zijn, een verboden onderscheid is. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, en dat de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd mocht worden afgewezen.

Eiser is het niet eens met de oplegging van het inreisverbod en voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn belangen schriftelijk heeft gepresenteerd en niet heeft uitgelegd waarom een mondeling gehoor vereist zou zijn. De beroepsgronden slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/13435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. C. van Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 6 juni 2024 afgewezen en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit van 30 juli 2024 heeft de minister dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2002. Hij heeft een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ als slachtoffer van eergerelateerd geweld.
3. De minister heeft de aanvraag van eiser in het bestreden besluit afgewezen om de volgende redenen. Eiser heeft geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij komt ook niet in aanmerking voor vrijstelling hiervan. Eén van de redenen waarom eiser geen vrijstelling krijgt, is omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan een slachtoffer van eergerelateerd geweld. [2] Volgens de minister is namelijk niet gebleken van familieleden in Nederland of in Marokko waar enige dreiging met eergerelateerd geweld vanuit gaat. Verder heeft de minister vastgesteld dat eiser eerder een terugkeerbesluit heeft gekregen en dat hij niet binnen de vertrektermijn is vertrokken. De minister heeft daarom aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Over de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op ‘tijdelijke humanitaire gronden’
4. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser voert aan dat het onderscheid tussen onderdanen van landen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste en onderdanen van landen die daarvan niet zijn vrijgesteld een verboden onderscheid op grond van nationaliteit, ras en etniciteit is. Dit is volgens eiser in strijd met diverse non-discriminatiebepalingen [3] .
5. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van deze beroepsgrond. De gemachtigde van de minister heeft namelijk tijdens de zitting terecht het standpunt ingenomen dat uit het bestreden besluit, waar het besluit in primo van 6 juni 2024 onderdeel van is, voortvloeit dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan een slachtoffer van eergerelateerd geweld. Dat is op zichzelf een reden voor afwijzing van de gevraagde verblijfsvergunning. [4] Zelfs al zou eiser worden vrijgesteld van het mvv-vereiste (bijvoorbeeld, zoals eiser heeft betoogd, op grond van zijn nationaliteit), dan nog zou de minister de aanvraag afwijzen omdat niet is gebleken van familieleden waar enige dreiging met eergerelateerd geweld vanuit gaat. Eiser heeft het standpunt van de minister, dat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning, in zijn beroepsgronden en ook tijdens de zitting niet bestreden. Het standpunt van de minister blijft daarom overeind. Dit betekent dat de minister de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd mocht afwijzen.
Over het inreisverbod
6. Eiser is het niet eens met de oplegging van het inreisverbod. Hij voert aan dat de minister hem ten onrechte niet heeft gehoord alvorens een inreisverbod aan hem is opgelegd. Ook kon er geen inreisverbod worden opgelegd omdat er nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan in de procedure over zijn aanvraag op grond van artikel 20 van het VWEU.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 mei 2024 een schriftelijke zienswijze heeft ingediend naar aanleiding van het voornemen van de minister om aan hem een inreisverbod op te leggen. Eiser heeft zijn belangen dus schriftelijk naar voren gebracht. Eiser heeft niet uitgelegd waarom dit niet volstaat een mondeling gehoor vereist zou zijn. Verder heeft de minister in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat de aanvraag om een
EU-verblijfsrecht is afgewezen en dat een lopende beroepsprocedure onverlet laat dat een inreisverbod kan worden opgelegd. Eiser heeft dit standpunt van de minister in beroep niet gemotiveerd bestreden. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 3.48, eerste lid, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000, in samenhang met paragraaf B8/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 21, eerste lid van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 16, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.