2.2.Vervolgens heeft eiser een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- of gezinslid bij zijn moeder. Dit is de aanvraag die in de huidige procedure voorligt.
Wat heeft de minister besloten?
3. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Volgens de minister kan eiser niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van gezins- en familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.5 Eiser valt namelijk niet onder het jongvolwassenenbeleid6 omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat hij altijd met zijn moeder in gezinsverband heeft samengeleefd. Verder is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en valt de belangenafweging volgens de minister in eisers nadeel uit. Eiser kan volgens de minister ook niet van het mvv-vereiste worden vrijgesteld op grond van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM of op grond van de hardheidsclausule. Tot slot heeft de minister in het bestreden besluit een inreisverbod aan eiser opgelegd voor de duur van twee jaar.
Wat vindt eiser in beroep over de afwijzing van de aanvraag?
4. Eiser vindt dat er wel sprake is van gezins- en familieleven met zijn moeder in de zin van artikel 8 van het EVRM omdat hij moet worden aangemerkt als een jongvolwassene. De minister heeft het vereiste ‘samenleven in gezinsverband’ uit het jongvolwassenenbeleid uitgelegd als ‘feitelijk samenwonen’ en dat is een verkeerde en te strenge uitleg. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verwezen naar arresten van het EHRM7, naar uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank, naar een reeks volgens eiser vergelijkbare zaken van andere vreemdelingen, en naar de wijziging van het jongvolwassenenbeleid per 1 juli 2019. Volgens eiser had de minister moeten beoordelen in hoeverre hij zich vanaf zijn 18e levensjaar moeiteloos zelfstandig heeft kunnen handhaven en om die reden een stap naar zelfstandigheid heeft gezet. Door enkel te overwegen dat eiser na het overlijden van zijn oma nog zelfstandig in haar woning heeft verbleven en dus stappen naar zelfstandigheid heeft gezet, is de minister ten onrechte voorbij gegaan aan de overige aangevoerde omstandigheden: eiser kon niet eerder naar Nederland komen door
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6 Paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7 Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
reisbeperkingen vanwege de Covid-pandemie; hij bleef in hetzelfde huis wonen; at bij familie en werd financieel onderhouden door zijn moeder. Verder woont eiser sinds zijn komst naar Nederland weer bij zijn moeder en is hij nog steeds financieel en emotioneel afhankelijk van haar. Eiser vindt verder dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Op basis van al het voorgaande meent eiser dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Daarnaast vindt eiser dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule, omdat de scheiding tussen hem en zijn moeder onvrijwillig was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak van 29 mei 2024 heeft geoordeeld dat het jongvolwassenenbeleid niet in strijd is met enige rechtsregel en niet onredelijk is. Om een geslaagd beroep te kunnen doen op dit beleid, moet aan elk van de vier vereisten van dit beleid zijn voldaan. De minister moet per vereiste een op het geval toegespitste beoordeling maken en moet dus alle van belang zijnde individuele omstandigheden van het meerderjarige kind kenbaar betrekken. De Afdeling overweegt dat dit aansluit bij de benadering van het EHRM dat de vaststelling van familie- of gezinsleven een feitenkwestie is, die afhangt van het bestaan van hechte persoonlijke banden. Zo moet de minister onder meer beoordelen of bepaalde omstandigheden niet tegengeworpen mogen worden omdat deze alleen het gevolg zijn van een vluchtsituatie.
De Afdeling overweegt verder dat, náást de omstandigheden die de minister betrekt bij de beoordeling van de vier cumulatieve vereisten uit het jongvolwassenenbeleid, overige omstandigheden van belang kunnen zijn in het licht van de vraag of een kind na het bereiken van de meerderjarige leeftijd feitelijk is blijven behoren tot het gezin van zijn ouder(s). Dit betekent dat de minister zogenoemde contra-indicaties mag tegenwerpen. Ook bij het tegenwerpen hiervan moet de minister deugdelijk gemotiveerd ingaan op overige individuele omstandigheden van de betrokkenen die daarmee verband houden. Als een meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig is geworden, door bijvoorbeeld een vluchtsituatie, mag de minister dit tegenwerpen als dat kind zich zelfstandig en moeiteloos handhaaft. Deze beoordeling kan in reguliere zaken van belang zijn om inzicht te geven in de mate van zelfstandigheid van een meerderjarig kind. De Afdeling overweegt dat zij eerder (in een nareiszaak) heeft geoordeeld dat sprake is van zelfstandig en moeiteloos handhaven als een meerderjarig kind zelfstandig is gaan wonen en dat kind er ten tijde van de gezinsherenigingsaanvraag in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. Als een meerderjarig kind alleen noodgedwongen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden, is dat geen zelfstandig of moeiteloos handhaven.8