ECLI:NL:RBDHA:2024:23051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL23.34966 en NL23.34967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verblijfsrecht op basis van afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en kind in het licht van het arrest Chavez-Vilchez

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 3 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier en zijn verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Eiser, een Ghanese man, heeft een zoon met de Nederlandse nationaliteit en heeft een aanvraag ingediend op basis van artikel 20 VWEU. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zoon. Eiser heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht en dat zijn uitzetting negatieve gevolgen zou hebben voor de emotionele en lichamelijke ontwikkeling van zijn kind. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de afhankelijkheidsrelatie en de belangen van het kind in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.34966 (beroep)
NL23.34967 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], geboren op [geboortedatum 1] 1978, van Ghanese nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna eiser
(gemachtigde: mr. C.H.M. Koster),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hierna: verweerder
(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier en zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 27 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Abdulla als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft in beide zaken verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder tot afwijzing van de aanvraag kon komen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden en totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser is vanaf 25 juni 2018 in Nederland. Hij heeft een relatie gehad met [de persoon] en met haar en hun zoon samengewoond tot in mei 2023. Eiser beoogt verblijf bij zijn kind [kind] , geboren op [geboortedatum 2] 2021, met de Nederlandse nationaliteit en heeft daartoe op 22 juni 2022 een aanvraag ingediend. Bij de aanvraag heeft eiser een beroep gedaan op artikel 20 VWEU. [1]
4.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en niet in aanmerking komt voor vrijstelling ervan. Eiser kan geen verblijfsrecht ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez [2] van het Hof [3] omdat hij niet voldoet aan twee van de vier cumulatieve voorwaarden van paragraaf B10/2.2 Vc. [4] Eiser heeft niet aangetoond dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht voor zijn zoon en evenmin heeft hij aangetoond dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat zijn zoon gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten bij verblijfsweigering aan eiser. De uitzetting van eiser is niet in strijd met artikel 8 EVRM. [5]
4.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder werpt eiser tegen dat hij sinds een aantal maanden geen contact meer heeft met zijn zoon. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het marginale karakter van de zorg- en opvoedingstaken die hij verricht hem niet kan worden aangerekend omdat zijn ex-partner de omgang met zijn zoon frustreert. Eiser heeft dit niet onderbouwd. Er is ook geen door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling die de moeder niet nakomt. Dat eiser bijdraagt in de financiële kosten van zijn zoon maakt niet dat hierdoor wel sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken. Verder werpt verweerder eiser tegen dat hij geen gezag over zijn zoon heeft en dat hij niet met hem samenwoont. Ook in het kader van het beroep op artikel 8 EVRM werpt verweerder eiser tegen dat hij sinds een aantal maanden geen contact meer heeft met zijn zoon. Voor zover er een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM dient plaats te vinden, valt deze volgens de staatssecretaris in het nadeel van eiser uit.
Juridisch kader
5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat als tussen een kind dat burger van de Europese Unie (EU) is en een ouder die afkomstig is uit een derde land (niet de EU) een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het kind bij uitzetting van de ouder naar dat derde land met die ouder mee moet en dus de EU moet verlaten, die ouder een (afgeleid) verblijfsrecht heeft. Uit dit arrest volgt eveneens dat het in eerste instantie aan de derdelander ouder is om aannemelijk te maken dat het weigeren van een verblijfsrecht aan hem tot gevolg heeft dat zijn Nederlandse kind ook de EU zou moeten verlaten.
5.1.
Bij de beoordeling van aanvragen waarbij een beroep wordt gedaan op het arrest Chavez-Vilchez, maakt verweerder gebruik van het beleid dat is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vc. Volgens deze paragraaf, voor zover hier van belang, heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, van de Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. (…)
b. (…)
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Ad c.
De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
- de leeftijd van het kind;
- zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
- de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.
Verricht eiser daadwerkelijke zorgtaken?
6. Eiser voert aan dat hij met de door hem ingediende bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor zijn zoontje verricht en voor de periode dat er geen contact was met zijn zoon, het door de moeder van zijn zoon kwam.
Eiser heeft bij zijn aanvraag de volgende stukken overgelegd:
- brief van het verloskundigenpraktijk [naam] ;
- verklaring van het Ouder- en Kind Team Amsterdam;
- brief van de ex-partner;
- brief van de broer van de ex-partner;
- brief van de oma van de zoon van eiser;
- foto’s en aankoopbonnen van producten die eiser heeft gekocht voor zijn zoon.
Nadien heeft eiser bij brief van 23 sept 2022 nog overgelegd:
- brief van de ex-partner met beschrijving van de omgangsregeling (twee dagdelen
per week) en de financiële regeling die zij met eiser heeft getroffen ten behoeve van hun zoon;
- bericht van de voorschool van eisers zoon;
- foto’s van eiser en zijn zoon.
In bezwaar heeft eiser overgelegd:
- verklaring van de ex-partner van eiser;
- foto’s van eiser samen met zijn zoon;
- foto’s van pakketten spullen die eiser heeft gekocht voor zijn zoon;
- brieven van vrienden van eiser die zijn band met zijn zoon bevestigen;
- bankafschriften van geldtransacties van eisers rekening naar die van de moeder ten behoeve van de zoon.
Voorafgaand aan de hoorzitting heeft eiser op 27 oktober 2023 nog overgelegd:
- brieven van eisers vrienden waarin de band tussen eiser en zijn zoon wordt beschreven;
- overzicht van de afspraken en begeleiding van eisers zoon naar [bedrijf] ;
- geldtransfers van de rekening van eiser naar de rekening van de ex-partner ten behoeve van eisers zoon;
- recente foto’s van eiser met zijn zoon.
In beroep heeft eiser overgelegd:
- verklaring van eisers gemachtigde dat eiser sinds de dag na de hoorzitting op 31 oktober 2023 weer contact met zijn zoon heeft en hem sindsdien ongeveer twee keer per week heeft gezien. Eiser en zijn ex-partner hebben de omgangsregeling die zij het afgelopen half jaar hebben uitgevoerd op 19 april 2024 vastgelegd in een ouderschapsplan bij hun mediator en dit ouderschapsplan in geding gebracht.
- ruim 200 pagina’s WhatsApp geschiedenis en 100 gedateerde foto’s van vader en zoon.
6.1.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift en op zitting op het standpunt gesteld dat de stukken die eiser in beroep heeft overgelegd buiten beschouwing moeten blijven omdat zij zien op feiten en omstandigheden van na het bestreden besluit.
Verweerder handhaaft het standpunt dat eiser met de in de bestuurlijke fase overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorgtaken voor zijn zoon heeft verricht, ook niet gedurende afzonderlijke periodes. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit te wijten is aan frustratie van de moeder. Uit die stukken blijkt dat het zwaartepunt van de zorgtaken bij de moeder ligt en niet bij eiser. Verder blijkt uit de verklaringen onvoldoende concreet waaruit de gestelde zorg- en opvoedingstaken van eiser in relatie tot zijn zoontje bestaan. Daarnaast betreft het de verklaringen van maar één bron (moeder). Eiser heeft geen concrete verklaringen van anderen ingediend waarmee de verklaringen van de moeder aan bewijskracht zouden kunnen winnen. Uit de foto’s blijkt dat eiser omgang heeft met zijn zoontje en dat hij een rol speelt in diens leven, maar hieruit blijkt niet van meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken. Ook is niet gebleken dat eiser aantoonbaar bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van zijn zoon.
6.2.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Anders dan verweerder stelt ziet het grootste deel van de overgelegde stukken (vele foto’s en Whatsapp-berichten) op de periode tot het bestreden besluit. De stukken over de periode daarna, vormen een nadere onderbouwing van de eerder ingenomen standpunten en kunnen hierom worden betrokken. Los hiervan toetst de rechter gelet op het arrest Chavez-Vilchez ex-nunc. Verblijfsrecht op grond van dit arrest ontstaat van rechtswege en is een declaratoir recht. Dat vergt een ex-nunc toetsing.
6.3.
Zoals uit de opsomming onder 6 blijkt heeft eiser in de besluitvormingsfase al veel stukken overgelegd over een lange periode ter onderbouwing dat hij al die tijd daadwerkelijke zorgtaken voor zijn zoon verricht.
Ter zitting is komen vast te staan dat de stukken die eiser op 27 oktober 2023 heeft overgelegd in het interne dossier van verweerder zijn terechtgekomen. Uit de motivering in het bestreden besluit blijkt dat deze stukken niet bij de besluitvorming zijn betrokken. In het bestreden besluit staat immers dat eiser verklaringen van maar één bron (de moeder van zijn zoon) heeft overgelegd met beschrijving van de omgangsregeling. Eiser heeft echter naast de verklaringen van de moeder van zijn zoon ook eigen verklaringen en verklaringen van derden en instanties overgelegd. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat al deze verklaringen, de overgelegde foto’s, de aankoopbonnen en geldtransacties in onderlinge samenhang zijn bezien en betrokken.
6.4.
Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd omdat het onzorgvuldig is voorbereid en gebrekkig is gemotiveerd.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met de overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk zorgtaken voor zijn zoon verricht.
Onbetwist is dat eiser vanaf de geboorte van zijn zoon in juni 2022 tot in mei 2023 met zijn zoon en zijn ex-partner heeft samengewoond. Eiser is de biologische vader en heeft zijn zoon erkend. Weliswaar heeft eiser nog geen juridisch gezag over zijn zoon, maar eiser en zijn ex-partner zijn een procedure gestart om dat te bewerkstelligen. In het ouderschapsplan hebben eiser en zijn ex-partner vastgelegd dat de ouders gezamenlijk gezag zullen hebben. Daarin hebben zij ook de omgangsregeling die zij sinds de beëindiging van de affectieve relatie uitvoeren vastgelegd. Uit de overgelegde stukken in samenhang bezien blijkt verder dat eiser met een korte onderbreking zijn zoon gemiddeld twee keer per week heeft gezien en daadwerkelijke zorgtaken heeft verricht. Dat die korte onderbreking niet aan eiser te wijten was, is aannemelijk. Eiser heeft ter zitting verklaard dat anders dan zijn toenmalige gemachtigde tijdens de hoorzitting heeft verklaard eiser niet vijf maanden geen contact met zijn zoon had maar één maand en dat die korte periode van geen contact met zijn zoon te maken had met de omstandigheid dat eiser door zijn ex-partner uit huis was gezet toen ze zwanger werd van haar nieuwe vriend. Eiser en zijn ex-partner hebben het de dag na de hoorzitting weer met elkaar bijgelegd in het belang van hun zoon en het contact met hem is nadien weer hersteld. Deze verklaringen van eiser worden ondersteund door de Whatsapp-berichten, foto’s en verklaringen van eisers vrienden.
Uit de Whatsapp-berichten blijkt dat er intensief contact is tussen eiser en zijn ex-partner en dat hij regelmatig ook tussendoor ingeschakeld wordt om op te passen. Sinds de geboorte van de baby van de ex-partner is de omgangsregeling van eiser met zijn zoon verruimd met donderdagochtend en vrijdagochtend naar de kinderopvang brengen, zaterdag bij eiser en twee nachten per maand bij hem, zo heeft eiser op zitting toegelicht. Eiser draagt financieel bij in de kosten van zijn zoon en maakt maandelijks geld over op de rekening van zijn ex-partner. Vanaf de geboorte van zijn zoon was dat € 100,- per maand en nadien € 150,-. Bij de vastlegging van het ouderschapsplan is de bijdrage van eiser naar zijn draagkracht bijgesteld op € 25,-. Daarnaast koopt eiser kleding en andere noodzakelijke dingen voor zijn zoon.
Bestaat tussen eiser en zijn zoon een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat zijn zoon gedwongen wordt het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd?
7. Eiser voert onder verwijzing naar de arresten Chavez en XU en QP [6] aan dat, nu hij samen met de moeder van zijn kind zorgtaken voor zijn zoon verricht, er vanuit moet worden gegaan dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen hem en zijn kind. Verweerder dient aan de hand van de overgelegde gegevens onderzoek doen in hoeverre een gedwongen uitzetting van eiser uit het grondgebied van de Unie risico’s voor de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van het kind met zich mee zal brengen.
7.1.
Verweerder handhaaft het standpunt dat eiser geen gegevens heeft overgelegd die aantonen dat hij meer dan marginale zorgtaken voor zijn zoon verricht en dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de moeder van zijn zoon de omgang frustreert. Gelet hier hoefde verweerder niet de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken nader onderzoek te doen naar de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn kind.
7.2.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht. Verweerder had de afhankelijkheidsverhouding
moeten beoordelen in het licht van de zorgtaken die eiser verricht. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2023 [7] en het informatiebericht IB 2023/31 [8] van verweerder. Eiser is de biologische vader, hij heeft zijn zoon erkend, de ouders zijn in een procedure om het gezag juridisch vast te leggen, er is een zorgverdeling en eiser draagt financieel bij. Onder deze omstandigheden had verweerder nader moeten onderzoeken of er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en of het vertrek van eiser geen risico oplevert voor het evenwicht van zijn zoon, mede gelet op zijn jonge leeftijd.
7.3.
De beroepsgrond slaagt.
Is de uitzetting in strijd met artikel 8 EVM?
8. Eiser voert aan dat verweerder in de belangenafweging onvoldoende heeft betrokken dat er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten de EU uit te oefenen.
8.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uitzetting van eiser geen strijd met artikel 8 EVM oplevert. De reden daarvoor is dat de moeder vanaf de geboorte van zijn zoon de primaire verzorger is. Niet is gebleken of is aangetoond dat zij de zorg over de zoon niet alleen op zich kan nemen. In bezwaar is niet aangetoond dat er een belemmering bestaat om het familieleven buiten Nederland uit te oefenen. Het kind is nog erg jong en niet
geworteld in Nederland. Eisers stelling dat zijn ex-partner een nieuwe relatie heeft en dat zij opnieuw zwanger is, is verder niet onderbouwd met bewijsstukken. Daarbij is het een eigen keuze of zijn ex-partner en zijn zoon hem wensen te volgen naar Ghana. Niet is gebleken of is aangetoond dat dit onmogelijk voor hen is. Tot slot zijn er mogelijkheden om het familieleven met zijn zoon op andere wijze uit te oefenen zoals via telefoon en andere digitale middelen. Ook kan eiser zijn zoon bezoeken en andersom.
8.2.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat eiser daadwerkelijke zorgtaken voor zijn zoon verricht. Dit zal verweerder, nu hij toch opnieuw zal moeten beslissen, in de belangenafweging moeten betrekken. Daarnaast dient verweerder te betrekken dat eiser met de overgelegde stukken heeft onderbouwd dat de ex-partner van eiser een nieuw gezin heeft gesticht, dat aannemelijk is dat zij en hun zoon eiser niet zullen volgen en dat eiser en zijn zoon van elkaar gescheiden zullen worden.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting van eiser te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorzieningen, omdat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidsbeginsel en de motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Dit omdat het verweerder nader onderzoek moet verrichten naar de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn zoon en een nieuwe belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM dient te maken.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn beroep en verzoek. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.34966,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 november 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.34967,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Verdrag voor de Rechten van de Mens.
6.Arrest van het Hof van 5 mei 2022, ECLI:EU:C:2022:354.
8.Richtsnoeren inhoudelijke toetsing naar aanleiding van arrest Chavez-Vilchez.