ECLI:NL:RBDHA:2024:23052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
24-3751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake visum kort verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 augustus 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, heeft een beroep ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank overweegt dat een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen en dat verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten, aangezien de minister pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 437,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de wegingsfactor voor de aard van de zaak. Daarnaast is de minister verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.3751
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen.2
3. Verzoeker is op 1 februari 2024 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar gericht tegen het afwijzen van zijn aanvraag om een visum kort verblijf. Op 5 maart 2024 heeft verweerder aan verzoeker laten weten geen bezwaar meer te maken tegen afgifte van een visum kort verblijf. Verzoeker heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van de verzoeker en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
5. Omdat verweerder pas nadat verzoeker in beroep is gegaan een beslissing heeft genomen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag omdat verzoeker een
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op
€ 437,50. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
7. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 437,50,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 augustus 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.