ECLI:NL:RBDHA:2024:23053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL22.10128 en NL22.18204 en NL23.18213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een procedure waarin eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. Eiser had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan, welke was afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep tegen deze afwijzing werd op 4 maart 2021 ongegrond verklaard, maar het hoger beroep daartegen werd op 28 april 2022 gegrond verklaard, wat leidde tot terugverwijzing naar de rechtbank. Eiser heeft vervolgens meerdere aanvragen ingediend, waarvan de tweede en derde ook zijn afgewezen. Op 11 april 2023 werd de eerste asielaanvraag van eiser ingewilligd, wat leidde tot de intrekking van de beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening in de procedures over de tweede en derde asielaanvraag. Eiser verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten, omdat hij meende dat de afwijzingen onrechtmatig waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen recht op proceskostenvergoeding bestond, omdat verweerder niet tegemoet was gekomen aan de beroepen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de inwilliging van de eerste asielaanvraag niet betekende dat de afwijzingen van de tweede en derde aanvragen onrechtmatig waren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juni 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.10128 (beroep)
NL22.18204 (beroep)
NL22.18213 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1993, van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

Bij besluit van 23 januari 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 15 december 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I is op 4 maart 2021 ongegrond verklaard door deze rechtbank en zittingsplaats. [1] Het hoger beroep tegen deze uitspraak is op 28 april 2022 gegrond verklaard door de Afdeling. [2] De uitspraak van de 4 maart 2021 is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank. [3] Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL22.10128.
Bij besluit van 7 september 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 22 maart 2021 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Deze zaken zijn geregistreerd onder zaaknummers NL22.18204 en NL22.18213.
Op 11 april 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 17 september 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Op 18 juni 2024 heeft eiser de beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank en de voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) hebben het verzoek van eiser op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser voert aan dat hij recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten in onderhavige beroepen gericht tegen de tweede en derde afwijzing van zijn asielaanvraag, omdat verweerder de eerste asielaanvraag heeft ingewilligd. Hiermee heeft verweerder erkend dat de tweede en derde afwijzingen onrechtmatig zijn. Er is namelijk geen inwilliging op een ander verblijfsdoel.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op een proceskostenveroordeling, omdat geen sprake is van tegemoetkoming aan de beroepen. Verweerder is tegemoetgekomen aan het beroep tegen de afwijzing van de eerste asielaanvraag en daardoor is het procesbelang in de beroepen tegen de tweede en derde afwijzingen weggevallen. Er is dan ook geen sprake van het tegemoetkomen in onderhavige beroepen.
3. Als een beroep wordt ingetrokken kan de rechtbank op verzoek de bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten als sprake is van geheel of gedeeltelijke tegemoetkoming aan het beroepschrift door het bestuursorgaan. [4] Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee eigenlijk wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was. Van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is geen sprake als het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit neemt op andere gronden dan door de indiener aangevoerd of vanwege gewijzigde omstandigheden. [5]
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in de onderhavige zaken aan de beroepen en het verzoek om een voorlopige voorziening is tegemoetgekomen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
5. De bestreden besluiten I en II in deze procedures gaan over eisers tweede en derde asielaanvraag. Verweerder heeft op 11 april 2023 de eerste asielaanvraag van eiser ingewilligd en eiser een asielvergunning verleend met ingang van 17 januari 2019, geldig tot 17 januari 2024. Om deze reden heeft eiser de beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening in de procedures over de tweede en derde asielaanvraag ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De omstandigheid dat verweerder in een andere procedure (de eerste asielaanvraag) een voor eiser gunstige beslissing heeft genomen waardoor het procesbelang van eiser in de huidige procedures is komen te vervallen, maakt niet dat verweerder (ook) in deze procedures aan de beroepen en het verzoek is tegemoetgekomen. Verweerder heeft ook geen nieuw besluit genomen in onderhavige procedures. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open

Voetnoten

1.NL21.1365
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.202101615/1/V2
4.Op grond van artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5.Zie onder meer de uitspraken van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:676 en van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084.