ECLI:NL:RBDHA:2024:23103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en voortduren van de maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan de eiser, een Algerijnse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 27 september 2024, op basis van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is en dat de minister niet voortvarend handelt. De rechtbank overweegt dat het ontbreken van zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de voortduring van de maatregel disproportioneel maken.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat er geen aanleiding is om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48723
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: H. Toonders).

Procesverloop

De minister heeft op 27 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 november 2024 (in de zaak NL24.44516) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de
rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat er binnen afzienbare tijd geen zicht op uitzetting naar Algerije is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt.
5. De rechtbank overweegt dat eisers beroep op het ontbreken van een redelijk zicht op uitzetting niet slaagt. Eiser heeft asiel aangevraagd en is in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vw. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraken van 26 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:271, en 12 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3139, volgt dat voor een bewaring krachtens dit artikel het zicht op uitzetting geen voorwaarde is. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarendheid

6. Eiser voert aan dat de minister niet voortvarend heeft gehandeld.
7. De minister heeft geen handelingen verricht gericht op de uitzetting van eiser. In het verweerschrift heeft de minister toegelicht dat zodra de uitspraak over eisers asielaanvraag is ontvangen, er opnieuw een vlucht voor eiser zal worden aangevraagd. Aldus handelt de minister vooralsnog voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat eiser het zwaar heeft in detentie. Eiser is onder andere suïcidaal.
9. Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 22 november 2024 (in de zaak NL24.44516), overweging 7. In wat eiser nu aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Belangenafweging

10. Eiser voert aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de voortduring van de maatregel thans disproportioneel moet worden geacht. De beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toetsing
12. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 december 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.