In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een enkelvoudige kamer over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 30 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.
De vreemdeling stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat er geen aanwijzingen zijn dat de Algerijnse autoriteiten geen laissez passer zullen verstrekken. De rechtbank heeft eerder al de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De beroepsgronden van de vreemdeling zijn afgewezen, en het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 december 2024, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.