ECLI:NL:RBDHA:2024:23123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
SGR 22/3583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een watervergunning en de gevolgen voor de zonering van een waterstaatswerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een watervergunning die is verleend aan een vergunninghouder door het Hoogheemraadschap van Delfland. Eiseres, die naast de vergunninghouder woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij vreest dat de afgraving op het perceel van de vergunninghouder negatieve gevolgen zal hebben voor haar perceel en de zonering van het waterstaatswerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een vergunning heeft aangevraagd voor het dempen van een klein stuk water en het afgraven van grond ter compensatie. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de onjuiste bekendmaking van de vergunning en de gevolgen voor de zonering, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de watervergunning op juiste wijze is verleend en dat de zorgen van eiseres over de zonering niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Waterwet en de relevante beleidsregels in het kader van de vergunningverlening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3583

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland, verweerder
(gemachtigde: mr. T.I. Leemans-van Koten).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats], vergunninghouder
(gemachtigde: T. Schuilenburg).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 10 september 2021 (het primaire besluit)
een vergunning op grond van de Waterwet aan vergunninghouder verleend voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. Verweerder heeft bij besluit van 10 mei 2022 (het bestreden besluit) het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd met een aanvullende motivering. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vergezeld door [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3]. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
4. Vergunninghouder woont op het perceel [adres] te [woonplaats]. De uitbouw van de woning van vergunninghouder is aan het verzakken. Hij wil daarom de uitbouw herbouwen. Omdat de uitbouw kort op het water Binnenboezem Berkel staat, moet hiervoor een klein stuk van het water worden gedempt. Ter compensatie daarvan moet vergunninghouder op zijn perceel een stuk afgraven waar het water terecht kan. Voor die activiteiten heeft hij op 13 juni 2021 een watervergunning aangevraagd.
4.1.
Verweerder heeft de aangevraagde vergunning verleend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de ‘Beleidsregel Dempen en graven’ uit 2019, de ‘Beleidsregel Werken in het profiel van wateren’ uit 2009, gewijzigd in 2017, en de ‘Beleidsregel Medegebruik waterkeringen’ uit 2021 wordt voldaan. Daarnaast biedt het Algemene Waterkeringenbeleid van Delfland uit 2010 ruimte voor herbouw van bouwwerken. Verder hebben de handelingen in het watersysteem positieve gevolgen voor de taakuitoefening van verweerder. Het gebied is makkelijker voor inspecteurs bereikbaar voor onderhoud en de vrije kruin maakt toekomstige ophogingen mogelijk waardoor invulling gegeven kan worden aan de doelstellingen van verweerder ten aanzien van de waterveiligheid.
4.2.
Eiseres woont op het perceel naast vergunninghouder. Zij is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres is niet tegen de herbouw van de aanbouw van vergunninghouder en ook niet tegen het dempen van een stuk van het water. Eiseres is wel tegen de afgraving op het perceel van vergunninghouder ter compensatie hiervan. Dit heeft namelijk tot gevolg het water van de Binnenboezem Berkel een uitstulping op het perceel [adres] zal maken en aangezien de zonering van het waterstaatswerk dit water volgt, zal ook deze zonering een uitstulping krijgen, waardoor deze over het perceel en (een deel van) de woning van eiseres zal komen te liggen. Eiseres vreest hierdoor in de toekomst nadeel te hebben.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de Waterwet (watervergunning) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Vergunning heeft de aanvraag om een watervergunning ingediend op 13 juni 2021, zodat in dit geval de Waterwet en de onderliggende regelgeving, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Procedurele bezwaren
6. Eiseres stelt dat de watervergunning niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. In de mededeling van de verlening van de vergunning in het Waterschapsblad staat dat de watervergunning is verleend voor activiteiten op de locatie [locatie], terwijl het gaat om de locatie [adres]. Eiseres betoogt verder dat verweerder ten onrechte alleen een besluit heeft genomen over de watervergunning en niet tegelijkertijd over de wijziging van de legger. Volgens eiseres ziet verweerder dit ten onrechte als losstaande procedures terwijl deze volgens eiseres onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor oordeel dat het besluit op onjuiste wijze is bekendgemaakt. Vast staat dat het besluit is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure. Vast staat verder dat het een besluit betreft dat tot één of meer belanghebbenden is gericht. Op grond van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt de bekendmaking plaats door toezending of uitreiking aan de belanghebbenden. De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van het besluit hieraan voldoet. Voor zover verweerder in aanvulling hierop een mededeling van de verlening van de vergunning heeft gedaan in het Waterschapsblad, geldt dat het hiertoe niet verplicht was. Dat hierin volgens eiseres een onjuiste locatie staat, betekent niet dat het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt.
6.2.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in het betoog dat verweerder in deze procedure eveneens een besluit had moeten nemen tot het wijzigen van de legger. Dit betreft een afzonderlijke procedure. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de legger op een later moment kan worden geactualiseerd. [1]
Wijziging zonering waterkering
7. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de watervergunning heeft verleend. Eiseres voert aan dat als gevolg van de afgraving op het perceel van vergunninghouder de zonering van de waterkering verschuift. Dit betekent dat haar perceel binnen de zone van het waterstaatswerk komt te liggen, terwijl het perceel voorheen binnen de beschermingszone lag. Eiseres vreest dat zij als gevolg hiervan nadeel gaat ondervinden in de vorm van extra vergunningsplichten bij een eventuele verbouwing of omdat in de toekomst mogelijk andere ontwikkelingen kunnen plaatsvinden binnen de zone van het waterstaatswerk.
7.1.
Op grond van artikel 3.1, tweede lid, van de Keur Delfland 2015 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan, of te laten liggen, of de waterstand op een ander peil te brengen of houden dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld.
7.2.
Vast staat dat het perceel en de woning van eiseres in de huidige situatie in de beschermingszone van de waterkering liggen. Vast staat verder dat de afgraving op het perceel van vergunninghouder zal beteken dat de zonering van de waterkering zal veranderen. De verschillende zones van de waterkering zullen zich om de afgraving plooien, waardoor het perceel en de woning van eiseres in de zone waterstaatswerk zullen komen te liggen.
7.3.
De rechtbank overweegt dat dit niet betekent dat verweerder de watervergunning niet heeft mogen verlenen. De rechtbank stelt voorop dat dit niet valt te relateren aan een van de doelstellingen in artikel 2.1 of aan een van de belangen in artikel 6.11 van de Waterwet, zodat dit geen weigeringsgrond oplevert. Het is de rechtbank bovendien niet gebleken dat eiseres enig nadeel ondervindt van de verandering van de zonering van de waterkering. Vast staat dat op grond van artikel 3.1, tweede lid, van de Keur Delfland, zoals deze gold ten tijde van belang, voor zowel bouwen in de zone waterstaatswerk als in de beschermingszone een vergunningplicht geldt. Dit betekent dat eiseres ook in de huidige situatie een vergunning op grond van de Keur nodig heeft bij een eventuele verbouwing. Op grond van artikel 5.2 van de ‘Beleidsregel Medegebruik waterkeringen’ zijn de vereisten voor vergunningverlening voor bouwen in de zone waterstaatswerk en in de beschermingszone gelijk, behalve dat voor bouwen in de zone waterstaatswerk aanvullend geldt dat een aanheling op minimaal de kruinhoogte wordt aangelegd of de ruimte tussen kruin en bouwwerk wordt aangevuld op minimaal de kruinhoogte. Nu de woning van eisers echter hoger ligt dan de kruin, is hieraan volgens verweerder per definitie voldaan. Eiseres zal daarom in de praktijk niet te maken hebben met extra vereisten waaraan moet worden voldaan als zij haar woning zou willen verbouwen. Eiseres heeft verder niet toegelicht wat voor andere nadelige effecten ze verwacht, zodat de rechtbank hierin ook geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de watervergunning niet had kunnen worden verleend. Voor zover eiseres vreest dat door de verschuiving van de zones haar huis minder waard is geworden, geldt dat zij een verzoek tot nadeelcompensatie kan indienen.
Beroep op vertrouwensbeginsel
8. Eiseres stelt dat verweerder bij haar door mondelinge toezeggingen het vertrouwen heeft gewekt dat er voor haar perceel geen gevolgen zouden zijn door de afgraving op het perceel van vergunninghouder.
8.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, een stappenplan uiteengezet dat wordt gehanteerd bij een beroep op het vertrouwensbeginsel. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
8.2.
Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De welbewuste standpuntbepaling zal doorgaans in een schriftelijk stuk zijn vastgelegd. Ook zonder schriftelijk stuk kan de uitlating en/of gedraging aannemelijk zijn, waarbij van belang kan zijn dat het bestuursorgaan de gestelde uitlating en/of gedraging niet of onvoldoende betwist. Bij de vraag of een toezegging is gedaan, speelt ook de deskundigheid van de betrokkene een rol. Verder moet, om een toezegging aan te nemen, de uitlating en/of gedraging toegesneden zijn op de concrete situatie. Algemene voorlichting of uitlatingen over een ander geval of jegens derden zijn niet aan te merken als een toezegging. Ook is er geen sprake van een toezegging als er uitdrukkelijk over het concrete geval aan de betrokkene een voorbehoud is gemaakt.
8.3.
Verweerder heeft bevestigd dat tijdens het vooroverleg de verwachting is uitgesproken dat er feitelijk niets voor eiseres verandert. De rechtbank overweegt dat een verwachting die door verweerder is uitgesproken niet kan worden gezien als een harde toezegging dat er geen gevolgen voor het perceel van eiseres zullen zijn. De rechtbank heeft hiervoor in overweging 7.3 bovendien overwogen dat eiseres in de praktijk niet te maken zal hebben met extra vereisten waaraan moet worden voldaan als zij haar woning zou willen verbouwen. De rechtbank ziet daarom ook niet dat de verwachting van verweerder dat er voor eiseres niets verandert onjuist zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Alternatief voor afgraving
9. Eiseres stelt dat de afgraving om het water te compenseren ergens anders moet worden gegraven. Eiseres wijst op een locatie aan de overkant van de Binnenboezem Berkel op het perceel van Delfland.
9.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op dit perceel allerlei kabels en leidingen liggen, zodat het tot hoge kosten leidt om daar de afgraving te graven. Eiseres heeft dit niet weersproken. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit geen alternatief is voor de afgraving op het perceel van vergunninghouder.
Dubbelrol verweerder
10. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte zijn eigen belangen heeft meegewogen, omdat verweerder enerzijds optreedt in de hoedanigheid van bevoegd gezag en anderzijds het perceel waarop de grond wordt afgegraven aan vergunninghouder heeft verkocht.
10.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder de vergunningaanvraag heeft getoetst aan de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet en in de aanvullende motivering het belang van eiseres kenbaar meegewogen. Bij de belangenafweging heeft verweerder meegewogen dat de handelingen in het watersysteem als gevolg hebben dat het gebied makkelijker bereikbaar is voor onderhoud en toekomstige ophopingen mogelijk zijn ten behoeve van de waterveiligheid. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder ten onrechte zijn positie van (voormalig) grondeigenaar op enige manier een rol heeft laten spelen in de afweging. Van het ten onrechte meewegen van eigen belangen is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1056.