ECLI:NL:RBDHA:2024:23166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Woo-verzoek om openbaarmaking van documenten over OMT-vergaderingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over een beroep dat is ingesteld door eiser tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) wegens het niet tijdig beslissen op een Woo-verzoek van 28 januari 2024. Eiser verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op vergaderingen van het OMT, met name over vergoedingen voor OMT-leden en de behandeling van reiskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op het verzoek, waardoor het beroep gegrond is verklaard.

De rechtbank heeft de minister opgedragen om uiterlijk op 20 september 2024 een volledig besluit op het verzoek van eiser bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft overwogen dat de door de minister gevraagde termijn te lang is, gezien de reeds verstreken tijd en de complexiteit van de zaak. Eiser had eerder zijn verzoek aangevuld en de minister had aangegeven dat de afhandeling van de vele Woo-verzoeken door personeelstekort en drukte op het ministerie vertraagd was.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, maar heeft bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 juli 2024 door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier A.J. van Rossum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), verweerder

(gemachtigde: mr. S.G. Kuppens-van Oort).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag [1] van 28 januari 2024.
1.1.
Verweerder heeft op 17 april 2024 een schriftelijke reactie ingediend.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Eiser heeft op 28 januari 2024, onder verwijzing naar de brief van verweerder op een verzoek ( [nummer] ) en document 610091 van 19 maart 2021, verzocht om documenten openbaar te maken over diverse aspecten gerelateerd aan vergaderingen van het OMT. Het gaat met name over informatie inzake de vergoedingen die OMT-leden krijgen per vergadering en het daarin begrepen een deel voor reiskosten. In het geval van online gehouden vergaderingen zou sprake zijn van onterechte vergoeding van reiskosten en eiser vraagt om openbaarmaking van stukken waaruit blijkt hoe daarmee is omgegaan.
2.2.
Bij bief van 2 februari 2024 heeft verweerder de ontvangst van het Woo-verzoek (geregistreerd als Woo-verzoek 2024.024) bevestigd en aangegeven ernaar te streven het verzoek zo snel mogelijk te behandelen. Als het verzoek echter complex of veelomvattend is, kan verweerder hierdoor genoodzaakt zijn de aangepaste, gefaseerde werkwijze te hanteren. Ook heeft verweerder meegedeeld dat de beslistermijn met twee weken is verlengd. [2]
2.3.
Eiser heeft op 21 februari 2024 en op 29 februari 2024 zijn Woo-verzoek aangevuld.
Op 11 maart 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
2.4.
Op 25 maart 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek.
Verweerder heeft daarop gereageerd met zijn verweerschrift van 17 april 2024.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat niet tijdig is beslist op het Woo-verzoek van eiser. Het beroep is daarom gegrond.
3.2.
De vraag die voorligt is welke termijn de rechtbank aan verweerder moet toekennen waarbinnen hij alsnog op het verzoek van eiser moet beslissen. In bijzondere gevallen kan een andere termijn worden bepaald dan de standaardtermijn van twee weken waarbinnen een bestuursorgaan alsnog moet beslissen. [3]
3.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in dit geval sprake is van zo’n bijzonder geval.
Verweerder heeft toegelicht dat er op het ministerie grote drukte is wegens vele (omvangrijke) Woo-verzoeken, onder meer met betrekking tot aan corona gerelateerde onderwerpen. Er is personeelstekort en de afhandeling van de vele Woo-verzoeken, bezwaren en beroepen vergt veel van de capaciteit van de ambtelijke organisatie van verweerder. Sinds de start van de coronacrisis heeft verweerder meer dan 450 verzoeken ontvangen over corona gerelateerde onderwerpen, die zien op meer dan 8,2 miljoen documenten. Na een eerste bewerking (waaronder ontdubbeling) blijven er 2,7 miljoen te beoordelen documenten over. Het nemen van een besluit heeft voorts vertraging opgelopen, omdat uit een eerste zoekslag al ongeveer 3000 documenten zijn gekomen. Dit betreft slechts een eerste zoekslag, de query’s zijn nog niet definitief. Verweerder verwacht uiterlijk op 31 december 2024 een besluit op het verzoek van eiser te kunnen nemen en vraagt de rechtbank deze termijn te bepalen.
3.4.
Eiser heeft de rechtbank op 3 mei 2024 meegedeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
4. Volgens rechtspraak moet de rechter bij het bepalen van de termijn een op dat moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter stelt een nadere termijn die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is. [4]
De rechtbank acht de door verweerder verzochte termijn te lang in het licht van de reeds verstreken termijn en de complexiteit van het geheel, voor zover verweerder dit heeft toegelicht. Een termijn van twee weken, zoals door eiser is verzocht, is niet realistisch te achten. De rechtbank bepaalt dat verweerder uiterlijk op 20 september 2024 volledig moet hebben beslist op het verzoek van eiser.
5. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verweerder moet wel het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om uiterlijk 20 september 2024 een volledig besluit op het
verzoek van eiser bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum
van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Indien u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Ingevolge de Wet open overheid (Woo)
2.Op grond van artikel 4.4., tweede lid, van de Woo
3.Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de algemene wet bestuursrecht (Awb)
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2348), r.o. 12.6