In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van 5 maart 2024, waarin verweerder werd opgedragen binnen vier, acht of zestien weken te beslissen op de nareisaanvraag van eiser. Eiser stelt beroep in omdat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel voor verweerder zou wegnemen om voortvarend te beslissen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, waardoor het beroep terecht is ingediend en kennelijk gegrond is. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,-. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 7 november 2024.